Numeri 22:1-14
1 ¶ Daarna trokken ze verder en sloegen hun kamp op in de vlakte van Moab, aan de overkant van de Jordaan, ter hoogte van Jericho. 2-4 Balak, de zoon van Sippor, die in die tijd koning van Moab was, hoorde wat Israël de Amorieten had aangedaan. De Moabieten waren buitengewoon bang voor het volk van Israël, omdat het zo talrijk was. Ze raakten in paniek en zeiden tegen de oudsten van Midjan: ‘Die horde vreet hier de hele streek nog kaal, als een rund dat een veld afgraast.’ 5 Balak stuurde gezanten naar Bileam, de zoon van Beor, die zich in Petor aan de Eufraat bevond, in zijn geboortestreek. Ze moesten hem ontbieden met deze woorden: ‘Er is een volk uit Egypte gekomen, dat overal in mijn land is neergestreken. Ze zijn hier vlakbij gelegerd. 6 Dat volk is te sterk voor mij. Kom daarom hierheen om het voor mij te vervloeken. Misschien kan ik het dan verslaan en het uit mijn land verjagen. Immers, wie door u wordt gezegend is gezegend, en wie door u wordt vervloekt is vervloekt.’ 7 De oudsten van Moab en de oudsten van Midjan gingen op weg. Ze hadden een beloning voor de waarzegger bij zich. Bij Bileam gekomen, brachten ze hem Balaks woorden over. 8 ‘Blijf vannacht hier, ‘zei hij, ‘dan zal ik u daarna antwoorden wat de HEER mij zal ingeven.’ Dus bleven de Moabitische leiders bij Bileam. 9 God verscheen aan Bileam en vroeg: ‘Wie zijn die mannen hier bij jou?’ 10 Bileam antwoordde God: ‘Die zijn naar mij toe gestuurd door koning Balak van Moab, de zoon van Sippor, met deze boodschap: 11 “Er is een volk uit Egypte gekomen, dat overal in mijn land is neergestreken. Kom hierheen en spreek er een vloek over uit. Misschien kan ik het dan aanvallen en verjagen.”’ 12 God zei tegen Bileam: ‘Ga niet met hen mee en vervloek dat volk niet, want het is gezegend.’ 13 De volgende morgen zei Bileam tegen Balaks gezanten: ‘Keer naar uw land terug. De HEER geeft mij geen toestemming om met u mee te gaan.’ 14 De Moabitische leiders vertrokken, en toen ze weer bij Balak terug waren, meldden ze hem dat Bileam geweigerd had met hen mee te komen. (NBV)
Als je oorlog wil voeren is het goed een God aan je zijde te hebben. Het Gott mit uns, of God is on our side, of God met ons zoals op onze munten staat, is een belangrijke belijdenis waarvan je maar moet hopen dat die ook waar wordt. Dat Israël een zeer belangrijke en sterke God had was algemeen bekend. Ze waren immers aan de Egyptenaren ontsnapt, Egypte was een wereldmacht, ze hadden de Amorieten verslagen en hun land ingepikt en nu stonden ze aan de grenzen van Moab. Het verhaal dat volgt laat zich vertellen als een toneelstuk, dialogen, monologen, aktie en de ene scene na de andere. Daarom is het goed eerst kennis te maken met de hoofdpersonen. Het begint bij Moab zelf. Dat volk is genoemd naar een zoon van Lot, de broer van Abraham. Nu was die zoon niet geboren uit een nette relatie, zoals Abraham en Sara hadden, maar uit een relatie tussen Lot en een van zijn dochters. Incest dus. Wij zouden het een volk van bastaards genoemd hebben, een minderwaardig soort volk. Moab was in de dagen dat het verhaal speelt onderhorig aan Midjan. Balak, de koning van Moab was kennelijk een zoon van iemand uit Midjan, hij was de zoon van Sippor. Mozes was ook getrouwd met Sippora, de dochter van een priester van Midjan. Die priester uit Midjan had Mozes ooit nog eens geholpen om de rechtspraak van het volk te organiseren. Wat de betekenis van Israël was snapten de inwoners van Moab dus heel goed. De hoogste tijd dus om God aan je zijde te krijgen want zonder die sterke God heb je bij voorbaat al verloren.
Zo gaat dus een delegatie uit Moab en Midjan op pad naar iemand die contact heeft met de goden. Hij heeft een macht die Moab herinnert aan de macht van Abraham. Van Abraham werd verteld dat God hem had beloofd dat wie hij zou zegenen door God gezegend zou worden en wie hij zou vervloeken door God vervloekt zou worden. Dat werd van Bileam ook gezegd. Dat was wel heel toevallig en we hebben dan de neiging om te zeggen dat die Bileam eerder een verhaalfiguur was om het verhaal over de kant die God kiest aan op te hangen dan een historische figuur. Dat moeten we dus niet bedenken. Er zijn bij opgravingen inscripties gevonden waarin een Bileam als een machtig waarzegger wordt afgeschilderd die kon zegenen en vervloeken. Maar er is ook wel eens gezeg dat vertalen verraden is en bij de aanduiding van wat de delegaties voor Bileam bij zich hadden heeft zich een probleem voorgedaan. Het Hebreeuwse woord dat wordt gebruikt is niet echt bekend. Maar Bileam is onomkoopbaar en daarom is een soort beloning niet erg waarschijnlijk. De Rabbijnen gaan er vanouds van uit dat men voorwerpen mee had genomen die gebruikt konden worden voor een toekomstvoorspelling. De Bijbel kent allerlei momenten waarop het lot wordt geworpen om de mening van God te weten te komen. De Hoge Priester van het Heiligdom had daarvoor speciale stenen bij zich. De delegatie uit Midjan kon zich toch niet veroorloven dat Bileam zou zeggen niet de juiste voorwerpen in huis te hebben om het antwoord te geven dat ze wilden horen.
Soms is vertalen ook lastig om wat in de ene taal verschillende woorden zijn in onze taal met één woord wordt uitgedrukt. Wij kennen God, noemen die wel eens Heer, maar we kijken wel uit om een onderscheid te maken tussen de Naam van God en de aanduiding God. In de Bijbel speelt dat wel een rol, soms een grote rol. In dit verhaal speelt het een opvallende rol. De delegatie van Moab heeft het over het traditionele woord voor God, in het Hebreeuws zelfs een meervoudsvorm. Bileam spreekt over God bij de Naam die Mozes kreeg bij de brandende braambos, de Naam die we in het Hebreeuws nooit uitspreken, we mogen de Naam van God niet zo maar gebruiken, maar die iets betekent als “Ik zal er zijn” Dat is de God van Israël en die God zal moeten laten weten aan welke kant hij oorlog zal willen voeren. Bileam slaapt er een nachtje over en het blijkt dat hij er niet het lot over hoeft te laten beslissen. God spreekt zelf, Israël is het volk waarvan het goede zal uitgaan, het is gezegend. De God van Israël blijft de God van Israël en ook Moab kan zich aansluiten bij Israël. Voor Bileam heeft het geen enkele zin om mee te gaan naar Moab om Israël te vervloeken. De volgende morgen vertelt hij dan ook aan de delegatie uit Moab dat de God van Israël, de God met de Naam, geen toestemming geeft om mee te gaan. En zo druipt de delegatie af, Bileam weigert mee te komen zo rapporteren ze. Dat de God van Israël zelf daarbij een rol heeft gespeeld vertellen ze er niet bij. Dat God met ons is in een oorlog is dus maar helemaal de vraag. In de leer van Mozes over die God staat voorop dat die God wil dat wij niet zullen doden. We kunnen er dus beter een nachtje over slapen als wij tot oorlog worden geroepen.