Numeri 18:1-20
1 ¶ De HEER zei tegen Aäron: ‘Jij en je zonen en je hele familie zullen verantwoordelijk worden gesteld voor overtredingen die in het heiligdom worden begaan, en jij en je zonen alleen worden verantwoordelijk gesteld voor overtredingen die jullie bij het uitoefenen van het priesterschap begaan. 2 Laat je verwanten, de stam Levi, de stam van je voorvader, samen met jou naar het heiligdom komen; ze moeten zich bij je aansluiten en jou en je zonen behulpzaam zijn wanneer jullie voor de tent met de verbondstekst dienst doen. 3 Zij moeten de taken verrichten die jij hun geeft en zorg dragen voor de tent zelf. Maar ze mogen niet in de buurt van de heilige voorwerpen of het altaar komen, anders zullen ze sterven, en jullie ook. 4 Ze moeten zich bij je aansluiten en zorg dragen voor de ontmoetingstent, voor alle werkzaamheden die daar verricht worden. Onbevoegden mogen niet in jullie nabijheid komen 5 wanneer jullie de heilige voorwerpen en het altaar verzorgen. Zo kunnen jullie voorkomen dat de Israëlieten door mijn toorn getroffen worden. 6 Hierbij zonder ik jullie verwanten, de Levieten, van de andere Israëlieten af, en ik wijs hen aan jullie toe. Zij zijn afgestaan aan de HEER en moeten werkzaamheden bij de ontmoetingstent verrichten. 7 Maar jij en je zonen verrichten alle priesterlijke taken bij het altaar en in de ruimte achter het voorhangsel. Dat is jullie werk. Ik geef jullie het priesterschap als een geschenk. Iedere onbevoegde daarentegen die te dicht bij het heiligdom komt zal gedood worden.’ 8 ¶ De HEER zei verder tegen Aäron: ‘Hierbij vertrouw ik de geschenken die mij gebracht worden aan jou toe. Alle heilige gaven die de Israëlieten mij brengen, geef ik aan jou en je zonen. Ze zijn voor jullie bestemd, jullie hebben daar voor altijd recht op. 9 Wat van de allerheiligste gaven niet verbrand wordt, komt jou toe. Dit geldt voor alle gaven die de Israëlieten mij brengen bij hun graanoffers, hun reinigingsoffers en hun hersteloffers. De allerheiligste gaven komen jou en je zonen toe. 10 Eet ze op de allerheiligste plaats. Al je mannelijke nakomelingen mogen ervan eten. Respecteer de heiligheid ervan. 11 Ook komt jou een vast deel toe van alle offergaven van de Israëlieten die omhooggeheven worden. Dit geef ik voor altijd aan jou, je zonen en je dochters. Iedereen in je familie die rein is mag ervan eten. 12 Ik geef je het beste van de olijfolie en het beste van de wijn en het graan, de allereerste opbrengst, die de Israëlieten aan de HEER afstaan. 13 De eerste opbrengst van hun land, die ze aan de HEER geven, is voor jou. Iedereen in je familie die rein is mag ervan eten. 14 Alles in Israël waarop mijn ban rust, is voor jou. 15 Alles wat het eerst de moederschoot verlaat en aan de HEER wordt aangeboden, hetzij mens of dier, is voor jou, maar de eerstgeborenen van de mensen moet je laten vrijkopen, en ook de eerstgeboren onreine dieren. 16 Zodra een eerstgeborene een maand oud is, moet je hem laten vrijkopen voor een vast bedrag van vijf sjekel zilver, volgens het ijkgewicht van het heiligdom, twintig gera per sjekel. 17 Het eerstgeboren jong van een rund of het eerste jong van een schaap of geit mag echter niet worden vrijgekocht, want die zijn heilig. Hun bloed moet je tegen het altaar gieten en hun vet op het altaar verbranden, als een geurige gave die de HEER behaagt. 18 Maar hun vlees komt jou toe, zowel het borststuk als de rechterachterbout. 19 Van alle heilige gaven die de Israëlieten aan de HEER brengen, geef ik jou, je zonen en je dochters voor altijd een vast deel. Voor de HEER geldt dit als een eeuwigdurend, met zout bekrachtigd verbond met jou en je nakomelingen.’ 20 ¶ Ook zei de HEER tegen Aäron: ‘Jij krijgt geen eigen grondgebied en geen andere bezittingen zoals de overige Israëlieten. Ik ben je bezit en je grondgebied. (NBV)
Er zijn mensen aan dood gegaan. Mensen die het beter dachten te weten dan de God van Israël. Zij stelden het priesterschap van Aäron ter discussie. Korach was de aanvoerder van de Levieten die het priesterschap ter discussie stelde. Met een heleboel levieten gewapend met vuurpannen waren ze naar de Tent der Ontmoeting gegaan, zij konden immers net zo goed de priesterlijke taken vervullen? Ook Datan en Abiram hadden de taakverdeling in Israël ter discussie gesteld. Zij stamden af van Ruben de oudste zoon van Jacob, van Israël en had die niet de oudste rechten? Ze waren er dood aan gegaan. Ze waren immers allemaal slaven geweest in Egypte? Nu moest er iets nieuws beginnen. Iets dat hoort bij het verbond dat het volk met die bijzondere God had gesloten. In die Tent stond niet een beeld van hun God, maar lag de tekst van het verbond. Dat verbond, die tekst was het allerbelangrijkste dat het volk bezat, dat was ook het meest volmaakte, het Heiligste en dat heilige moest tot uitdrukking worden gebracht.
Daarom een onderscheid. Tussen de Tent der Ontmoeting en het volk stond de stam van Levi. Bij een verhuizing moesten zij zorg dragen voor dat heilige. Bij een aanval op het legerkamp moesten zij de Tent der Ontmoeting verdedigen. Maar het Heilige is heiliger dan de levieten. Dat Heilige steekt overal bovenuit. Daarom is er één familie binnen de stam van Levi die nog eens extra is afgezonderd. Dat is de familie van Aäron. Hij en zijn zonen en nakomelingen zijn de Priesters. Zij zorgen voor de offers, zij mogen in het Heilige komen, daar waar de godslamp brand, de zevenarmige kandelaar staat en de tafel der toonbroden. Maar het allerheiligste is de tekst van het verbond, daar mag alleen de hogepriester komen. Nu hoef je de God van Israël niet in leven te houden met offers, je hoeft hem ook niet gunstig te stemmen met offers. Die offers voor God zijn het voedsel voor de Priesters en de Levieten. Sommige offers moeten verbrand worden, de reuk is het teken dat er geofferd is, de rest is hun salaris. Letterlijk want het gaat over zout dat vlees conserveert en duurzaam maakt. Zout kregen de Romeinse soldaten als beloning, zout was kostbaar in de woestijn. Zout kregen de priesters en levieten dus.
Wat moeten wij nu hier mee? Wij hebben immers geen Tent der Ontmoeting of een Tempel meer? In de Protestantse Kerken zijn er ook geen Priesters meer. Waarom dan dit gedeelte uit de Hebreeuwse Bijbel gelezen? Omdat wijzelf een volk van Priesters en Koningen zijn. Zo noemt Paulus ons tenminste. En de tekst van dat verbond hoort ons in het hart geschreven te zijn. Daarmee zijn wij zelf het heiligste geworden, dat vergeten we nog wel eens. De offers in Israël werden gebracht als teken dat de richtlijnen uit het verbond te zorgen voor de minsten, je naaste liefhebben als je zelf ook werkelijk werden nagekomen. Wie al te zeer gesteld wordt op eigen bezit zoekt wegen om aan de zorg te ontkomen. Er was zelfs een Koning die de schapen van een arme buurman liet slachten om te kunnen delen. Wij zeggen dat de werklozen zelf schuldig zijn aan de werkloosheid, wie niet werkt wil niet werken klinkt het. Het pleit ons schijnbaar vrij om te zorgen. Werkgevers hebben geen enkele verplichting dat werk aan de minsten te geven, te zorgen dat iedereen deel kan nemen aan de economie. Maar dat ook de weduwen en de wezen, de vreemdelingen en de armen deel konden nemen aan de samenleving van Israël was het hart van hun wet, laat het dus ook de wet van ons hart zijn.