Numeri 10:11-28
11 ¶ Op de twintigste dag van de tweede maand in het tweede jaar verhief de wolk zich van de tabernakel met de verbondstekst 12 en trokken de Israëlieten in de voorgeschreven volgorde weg uit de Sinaiwoestijn. De wolk bleef rusten in de woestijn van Paran. 13 Dit was de eerste maal dat ze opbraken zoals de HEER hun bij monde van Mozes had opgedragen. 14 Het eerst braken de afdelingen op die bij het vaandel van de Judeeërs gelegerd waren. Aanvoerder van het leger van Juda was Nachson, de zoon van Amminadab, 15 aanvoerder van het leger van de stam Issachar was Netanel, de zoon van Suar, 16 aanvoerder van het leger van de stam Zebulon was Eliab, de zoon van Chelon. 17 Daarna werd de tabernakel afgebroken en braken de Gersonieten en de Merarieten op, die hem vervoerden. 18 Vervolgens braken de afdelingen op die bij het vaandel van Ruben gelegerd waren. Aanvoerder van het leger van Ruben was Elisur, de zoon van Sedeür, 19 aanvoerder van het leger van de stam Simeon was Selumiël, de zoon van Surisaddai, 20 aanvoerder van het leger van de stam Gad was Eljasaf, de zoon van Deüel. 21 Na hen braken de Kehatieten op, die de heilige voorwerpen droegen; voordat zij aankwamen, was de tabernakel al weer opgebouwd. 22 Daarna braken de afdelingen op die bij het vaandel van de Efraïmieten gelegerd waren. Aanvoerder van het leger van Efraïm was Elisama, de zoon van Ammihud, 23 aanvoerder van het leger van de stam Manasse was Gamliël, de zoon van Pedasur, 24 aanvoerder van het leger van de stam Benjamin was Abidan, de zoon van Gidoni. 25 Ten slotte braken de afdelingen op die bij het vaandel van de Danieten gelegerd waren; zij vormden de achterhoede. Aanvoerder van het leger van Dan was Achiëzer, de zoon van Ammisaddai, 26 aanvoerder van het leger van de stam Aser was Pagiël, de zoon van Ochran, 27 aanvoerder van het leger van de stam Naftali was Achira, de zoon van Enan. 28 Dit was de volgorde waarin de legerafdelingen van de Israëlieten opbraken, en in die volgorde trokken ze ook verder.(NBV)
Mooie plechtige verhalen lezen we zo af en toe uit de Bijbel. Maar wat moeten we er mee? Om dat te snappen moet je het verhaal in z’n geheel lezen. De aanduiding van dag, maand en jaar betekent meestal dat er een nieuw verhaal begint. Maar wel verhaal was er dan afgelopen, de afloop van een verhaal maakt vaak duidelijk wat er nu opnieuw begint. Om de loop van dit verhaal te kunnen begrijpen moeten we het voorafgaande nog even samenvatten. Dat “volk” was een groep slaven en slavinnen die uit Egypte waren weggejaagd omdat op last van de God van dat slavenvolk de eerstgeborenen uit Egypte waren gestorven. Dat volk had alleen een leider, Mozes. Samen met zijn broer Aäron, die zo mooi kon spreken, en zijn zuster Mirjam, die zo mooi kon zingen, waren ze de woestijn ingetrokken, op weg naar een land waar ze in vrede en vrijheid zouden kunnen leven. Het was een ongeordende bende die daar door de woestijn trok. Tot ze bij de berg Sinaï waren gekomen.
Daar was het volk georganiseerd. Ze hadden rechters en oudsten gekozen. Ze waren per stam en familie gelegerd. Ze hadden richtlijnen ontvangen voor een menselijke samenleving. De meest belangrijke waren op stenen platen geschreven om aan te geven dat het volgen een goddelijke samenleving zou opleveren en die stenen werden bewaard in een Heiligdom waar het volk de God van Israël kon ontmoeten. Rond dat Heiligdom was het volk ordelijk gelegerd. Er waren twaalf stammen en noordelijk, zuidelijk, oostelijk en westelijk van dat Heiligdom waren telkens drie stammen gelegerd. Nauwkeurig staat beschreven wie waar de tenten mag opslaan als het volk gelegerd was. Nu was het pas een echt volk. Ze hadden een Heiligdom. Ze hadden rituelen die hen herinnerden aan de bevrijding uit de slavernij en ze konden geloven dat de God die hen bevrijd had hen voor zou gaan naar dat beloofde land. Het werd dus tijd om op te breken. Het gedeelte dat we vandaag lezen is dan ook het begin van het verhaal over de veertig jaar die het volk door de woestijn had gelopen voor het bij het land Kanaän was gekomen, het land dat hun voorvaderen al beloofd was.
Het was een geordend volk dat door de woestijn trok. En orde schept welvaart en rust geloven wij tegenwoordig ook. En als die rust verstoord wordt dan kijken wij graag naar de Mozessen en Aärons van onze tijd die voor ons de overheid vormen. De richtlijnen voor de menselijke samenleving die het volk heeft ontvangen legt veel van de verantwoordelijkheid die wij bij de overheid leggen bij het volk zelf neer. Ze moeten zelf bereid zijn te delen met de minsten en te zorgen voor de zwaksten. Zelfs de vreemdelingen moesten gastvrij worden ontvangen en behandeld worden alsof ze bij het volk hoorden, onderscheid maken was er niet bij. Of zo’n volk dat kan volhouden en de orde die ze gekregen hadden en waar ze in geloofden kan onderhouden is een vraag die zich bijna zelf beantwoord. Ze hadden de woestijn kennelijk nog nodig om die richtlijnen in te oefenen en zich eigen te maken. In de vertaling die we hier lezen staat dat de wolk rustte in de woestijn van Paran. In het Hebreeuws staat eigenlijk dat de Wolk, en dus de God van Israël, ging wonen in de woestijn van Paran. Waar die woestijn nu precies gelegen was weten we niet meer. Van de doortocht van een groot volk door de woestijn tussen Egypte en Kanaän is nooit iets teruggevonden. Maar dat we ons de richtlijnen voor een menselijke samenleving niet zomaar eigen maken staat ook voor ons vast. Als we er in geloven zullen we er samen dus mee aan het werk moeten gaan. Dat kan elke dag opnieuw.