Psalm 97
1 ¶ De HEER is koning-laat de aarde juichen, laat vreugde heersen van kust tot kust. 2 In wolk en duisternis is hij gehuld, zijn troon stoelt op recht en gerechtigheid. 3 Vuur gaat voor hem uit, rondom verterend wie tegen hem opstaan. 4 Zijn bliksems verlichten de wereld, de aarde ziet het en beeft. 5 De bergen smelten als was voor de HEER, voor de Heer van heel de aarde. 6 De hemel vertelt van zijn gerechtigheid, alle volken aanschouwen zijn majesteit. 7 Beschaamd staan zij die beelden aanbidden en zich beroemen op goden van niets. Voor hem moeten alle goden zich buigen. 8 ¶ Sion hoort het en verheugt zich; de steden van Juda juichen om uw rechtspraak, HEER. 9 U, HEER, bent de hoogste op heel de aarde, boven alle goden hoog verheven. 10 U die de HEER bemint: haat het kwade. Hij behoedt het leven van wie hem trouw zijn, uit de greep van de goddelozen bevrijdt hij hen. 11 Licht is uitgezaaid voor de rechtvaardige, vreugde voor de oprechten van hart. 12 Verheug u, rechtvaardigen, in de HEER, en breng hulde aan zijn heilige naam. (NBV)
Dit is nu eens een psalm met een verstrekkende maatschappelijke betekenis. Tot in onze dagen kan het zingen van deze psalm grote gevolgen hebben. Het idee. dat je God ook je Koning is, is al heel oud. Het omgekeerde kwam ook voor maar dat een menselijke Koning, of Keizer zoals bij de Romeinen, God geworden was, werd in elk geval door het volk van Israel verworpen. Maar in veel godsdiensten was er een dag dat de gelovigen hun God tot koning gingen kronen. Dat moest ook wel want zo’n God moest de verdwijnende zon weer terugbrengen. Als de dagen korter worden en de nachten langer, als de oogst in de grond ligt te wachten tot het lente wordt moet je maar afwachten of je de winter door komt en er dan weer een lente aanbreekt waarin het gewas weer gaat groeien en de voedselvoorraad kan worden aangevuld.
De God van Israël hield zich hier niet mee bezig. Die had hemel en aarde zo geschapen dat het ene seizoen het andere vanzelf zou opvolgen. Daar had je geen God voor nodig en daarvoor hoefde je God ook niet te aanbidden, laat staan tot Koning te verklaren. Waarom dan deze Psalm? Omdat in dit lied de werkelijke betekenis van het Koningschap van God wordt bezongen. De troon van deze God stoelt op recht en gerechtigheid staat er. En recht en gerechtigheid is in de Bijbel de uitdrukking voor het tot hun recht laten komen van mensen, van alle mensen, de minsten allermeest. Als mensen dus tot hun recht komen dan is God de Koning. Als mensen vernederd worden, geweld wordt aangedaan, vervolgd worden, tot honger gedreven en naakt opgejaagd dan woedt er een oorlog met de Heer van heel de aarde.
Wie ook een God aan zijn kant verklaart die kan gemeten worden aan de effecten van zijn daden. Worden de armen bevrijdt van angst en onderdrukking, worden de hongerigen gevoed en de naakten gekleed, gaan de blinden zien en de lammen lopen, worden de bedroefden getroost? Dat is nog eens wat anders dan de boerengoden die winst beloven op aandelenmarkten, die succes en glanzende carrières voorspiegelen aan hun volgelingen, die enkelingen in de schijnwerpers zetten en schijnbaar genezen van vermeende ziekten. Die God van Israel, de God die in deze psalm wordt bezongen heeft een maatschappelijke betekenis. Niet zozeer voor ons individueel, niet voor ons eigen dorp of onze eigen stad, maar voor heel de aarde. Voor die God gaat alles aan de kant. De liefde van die God zal uiteindelijk alles en iedereen regeren. Dat is nu al te merken in liefde die mensen onbaatzuchtig voor elkaar tonen. Daarom is de liefde van God niet de beloning voor het goede dat we doen, maar mogen we het goede doen en niet dan het goede omdat die God de Heer van de wereld is en wij niet anders kunnen dan die God dienen, al zingend.