Exodus 15:22-27
22 ¶ Van de Rietzee ging Israël in opdracht van Mozes weer verder, de woestijn van Sur in. Drie dagen trokken ze door de woestijn zonder water te vinden. 23 Toen kwamen ze in Mara. Het water van Mara konden ze echter niet drinken, zo bitter was het; vandaar ook dat die plaats Mara heet. 24 Het volk begon zich bij Mozes te beklagen. ‘Wat moeten we drinken?’ zeiden ze. 25 Mozes riep de HEER aan, en de HEER wees hem op een stuk hout. Toen hij dat in het water gooide, werd het zoet. Daar in de woestijn gaf de HEER hun wetten en regels, en daar stelde hij hen op de proef. 26 Hij zei: ‘Als jullie de woorden van de HEER, jullie God, ter harte nemen, als jullie doen wat goed is in zijn ogen en al zijn geboden en wetten gehoorzamen, zal ik jullie met geen van de kwalen treffen waarmee ik Egypte heb gestraft. Ik, de HEER, ben het die jullie geneest.’ 27 Hierna kwamen ze in Elim, een plaats met twaalf waterbronnen en zeventig dadelpalmen. Daar sloegen ze bij het water hun tenten op. (NBV)
Het volk Israël leek eerst niet uitgezongen te raken toen het ging om de bevrijding van de slavernij. Eerst met Mozes toen met zijn zuster Mirjam. En zeg nu niet dat vrouwen op grond van de Bijbel geen bestuurlijke functies in de samenleving zouden mogen innemen. Dan sluit je toch heel vaak je ogen en je oren als er uit de Bijbel wordt gelezen. Die Mirjam is zo’n voorbeeld van een vrouwelijke bestuurster van Israël. Haar broer Mozes was de politiek leider, haar broer Aäron was de eerste priester en zij was de profetes, alle vrouwen van Israël volgden haar, ze vertegenwoordigde de helft van de bevolking en had als profetes tot taak de boodschap van de God van Israël door te geven. Ze is de eerste profetes die als zodanig in de Bijbel wordt genoemd. Zulke vrouwen heeft een volk dus nodig en wie zegt dat het niet zo is onthoudt het volk een goed bestuur.
Maar het volk kan niet blijven feesten en dansen. Het moet op pad, het moet opbreken. Dat opbreken is in de Nieuwe Bijbelvertaling weggevallen maar in het hele verhaal over de tocht door de woestijn gaat het telkens over opbreken. Van plaats tot plaats en als ze denken er te zijn moeten ze weer opbreken. Want in een woestijn is er altijd wat. Het belangrijkste is natuurlijk het water. Als je drie dagen door de woestijn bent getrokken dat verlang je langzaam naar wat vers water, koel helder water. Dat is tegenwoordig niet anders dan in de dagen van Mozes. Maar hoe zorg je voor koel helder water. Woestijnbewoners hebben daarvoor allerlei oplossingen. De Bosjesmannen in Namibië passen ze ook vandaag nog toe net als Aboriginals in Australië. Mozes had er ook één geleerd. Soms neemt een stuk hout stoffen op uit water die het water bedorven doen smaken. Zo ook hier. Er is dus vers water als je let op je omgeving, als je gebruik wil maken van het geringste dat je ten dienste staat.
Voor het volk Israël loopt die eerste etappe uit op een soort paradijs. De Twaalf stammen ontmoeten twaalf waterbronnen en voor alle volken op aarde zijn er dadelpalmen. Daar zul je willen wonen. In die woestijn gebeurde iets bijzonders, daar kreeg het volk wetten en regels. De woestijn is dus niet alleen een oord van beproeving, van zweet en ploeteren voor het bestaan, maar het is ook een speeltuin waar je nieuwe vormen van samenzijn in het zand kan tekenen, waar je nieuwe regels voor een volk kunt formuleren en uittekenen. Over de hoofdregels waar dat op uit zou lopen staan elders uitgebreide verhalen. Maar al in de eerste dagen van de tocht door de woestijn begint het volk met de regels. Het moet immers een volk worden waar niet het ieder voor zich maar het allen samen vorm zal krijgen. Het ondrinkbare water deed denken aan de eerste plaag van Egypte, toen de Nijl in bloed veranderde. Maar als je de regels van de God van Israël volgt krijg je die plagen niet. Dan zorg je voor elkaar en kun je onvoorwaardelijk op elkaar bouwen. Dan komt dat paradijs in zicht, dan komt de hemel op aarde. Dat geldt ook voor ons, maar we zullen er hard aan moeten werken, dat mag vandaag ook weer.