Exodus 10:1-20
1 ¶ De HEER zei tegen Mozes: ‘Ga naar de farao, want ik heb hem en zijn hovelingen zo halsstarrig gemaakt om in Egypte al deze wonderen te kunnen doen. 2 Ook wil ik dat jij aan je kinderen en kleinkinderen kunt vertellen hoe hard ik tegen de Egyptenaren ben opgetreden en welke wonderen ik bij hen heb verricht. Dan zullen jullie inzien dat ik de HEER ben.’ 3 Mozes en Aäron gingen naar de farao en zeiden: ‘Dit zegt de HEER, de God van de Hebreeën: Hoe lang blijft u nog weigeren u aan mij te onderwerpen? Laat mijn volk gaan om mij te vereren. 4 Weigert u mijn volk te laten gaan, dan stuur ik morgen sprinkhanen op uw rijk af. 5 Die zullen het land in zulke dichte zwermen bedekken dat er geen stukje grond meer te zien is. Ze zullen het weinige dat er na de hagel is overgeschoten opvreten en alle bomen die weer uitgelopen zijn kaalvreten. 6 Uw paleis en de huizen van uw hovelingen en van alle andere Egyptenaren zullen er vol mee komen te zitten. Zoiets is op aarde nog nooit voorgevallen, eerdere generaties hebben zoiets nooit meegemaakt.’ Hierna keerde Mozes zich om en verliet het paleis. 7 De hovelingen zeiden tegen de farao: ‘Hoe lang moet die man ons nog in de ellende storten? Laat die Israëlieten toch gaan om de HEER, hun God, te vereren. Ziet u dan nog steeds niet in dat Egypte zo te gronde gaat?’ 8 Daarop werden Mozes en Aäron opnieuw bij de farao gebracht, en nu zei deze: ‘Ga de HEER, jullie God, dan maar vereren. Maar wie gaan er eigenlijk mee?’ 9 Mozes antwoordde: ‘We gaan met jong en oud, met onze zonen en dochters, en we nemen ook onze schapen, geiten en runderen mee, want we gaan ter ere van de HEER een feest vieren.’ 10 ‘Ik zou jullie nog eerder de hulp van de HEER toewensen, ‘zei de farao, ‘dan dat ik jullie met je kinderen laat gaan! Jullie zijn niet veel goeds van plan. 11 Het gebeurt niet! Alleen de mannen mogen gaan om de HEER te vereren. Dat is toch wat jullie wilden?’ En hij liet hen uit het paleis wegjagen. 12 ¶ Toen zei de HEER tegen Mozes: ‘Strek je arm uit over Egypte, dan komen er sprinkhanen, die alle planten zullen opvreten die de hagel heeft overgelaten.’ 13 Mozes strekte zijn staf uit over Egypte, en toen liet de HEER die hele dag en die hele nacht een oostenwind over het land waaien. Toen de morgen aanbrak, had de wind de sprinkhanen aangevoerd. 14 In grote zwermen streken ze in heel Egypte neer. Nooit eerder was er zo’n sprinkhanenplaag geweest en nooit zal er meer zo’n plaag komen. 15 Overal zag de grond zwart van de sprinkhanen. Ze vraten alle planten en vruchten op die de hagel had overgelaten, zodat er nergens in Egypte aan bomen of planten nog iets groens te bekennen viel. 16 Haastig ontbood de farao Mozes en Aäron. ‘Ik heb gezondigd tegen de HEER, uw God, en tegen u, ‘zei hij. 17 ‘Vergeef me mijn zonde nog deze ene keer en bid de HEER, uw God, dat hij mij nog van deze ene dodelijke plaag verlost.’ 18 Hierop verliet Mozes het paleis en bad tot de HEER.19 En de HEER liet de wind draaien en aanzwellen tot een krachtige westenwind, die de sprinkhanen de Rietzee in joeg. In heel Egypte bleef geen sprinkhaan over.20 Maar de HEER zorgde ervoor dat de farao hardnekkig bleef weigeren de Israëlieten te laten gaan. (NBV)
Nadat het gerst en het vlaszaad voor de armen was vernield door de hagel en de bliksem zijn nu ook de tarwe en de spelt aan de beurt om verwoest te worden. Daar blijft het overigens niet bij want de sprinkhanen vreten alles op wat plantaardig is. Een plaag die ook vandaag de dag nog wel in Afrika voorkomt. Nog steeds wil die farao niet echt het volk Israël laten gaan. Nu mogen wel de mannen, maar niet de kinderen, de vrouwen en het vee. Ook eerder al werd het vee uitgezonderd van de toestemming, maar die bleef nu beperkt tot de mannen. En aangezien voor Mozes en Aäron er geen onderscheid is tussen mannen en vrouwen, tussen jong en oud, en het vee nodig is om te offeren aan de God van Israël neemt Mozes het aanbod van de farao niet aan. Als hij dan uit het paleis wordt gejaagd rest er niets anders dan de sprinkhanen op te roepen die alle planten moeten opvreten die de hagel heeft overgelaten.
De komst van de sprinkhanen wordt verteld alsof het volk Israël al in het beloofde land is gaan wonen. In het Oosten ligt daar de woestijn waaruit die zwermen sprinkhanen soms komen opzetten en in het Westen ligt de zee waarvandaan de wind komt die de sprinkhanen verdrijft. De onontkoombaarheid voor Egypte om de slaven te laten gaan wordt in deze plaag meer dan eens duidelijk. Heel Egypte gaat hieraan ten gronde. Daarom smeekt de farao of de God van Israël die dood van hem weg wil nemen en van de sprinkhanen staat er dat er geen een meer overbleef, ze verdronken in de rietzee, zoals overigens van het leger van de farao gezegd zal worden dat er geen een meer overbleef, nadat ook het leger in de rietzee verdronken was. Dit verhaal laat al zien hoe er met de opvreters zal worden omgegaan nog zonder die opvreters ook met name te noemen. De plagen van Egypte zijn dan ook uitdrukkelijk bedoeld om de macht van de God van Israël duidelijk te maken. Als je elkaar weet te respecteren, als je met elkaar weet te delen, als je de arbeider een goed loon en een fatsoenlijke behandeling weet te geven dan zal het uiteindelijk ook goed gaan. Maar als je het tegendeel doet dan zal het slecht met je aflopen.
We hebben dat een paar jaar geleden gezien toen de schoonmakers gingen staken, iedereen die met een trein ging merkte hoe belangrijk schoonmakers zijn. Maar als grote bedrijven als de NS en Prorail weigeren de schoonmakers een fatsoenlijk loon te garanderen dan rest die schoonmakers niet anders dan te staken. In het verhaal dat we vandaag lezen maakt het volk Israël gebruik van het verschil tussen landbouwers en veetelers. Die veetelers hebben nog wel even te eten nadat het groen is opgevreten door de sprinkhanen maar de landbouwers zijn in een klap alles kwijt. Wat de Egyptenaren moeten leren is dat landbouwers en veetelers met elkaar moeten delen. Zoals wij moeten leren dat de rijke noordelingen moeten delen met de arme zuiderlingen. Want vanuit ons Europa gezien wonen de rijken in het noordelijk gedeelte van de aarde en de armen overwegend in het zuidelijk deel. Ook wij zullen moeten leren dat pas als we armen en rijken gelijk behandelen, gelijke kansen geven en gelijke rechten en mogelijkheden er voor iedereen genoeg is en gerechtigheid geschiedt aan alle mensen. Daar kunnen we zelf aan werken.