Micha 6:1-8
1 ¶ Hoor toch wat de HEER zegt! Sta op, laat de bergen uw rechtsgeding horen, laat de heuvels getuige zijn. 2 Luister, bergen, naar het pleidooi van de HEER, hoor toe, onwrikbare fundamenten van de aarde. De HEER heeft een geschil met zijn volk, hij klaagt Israël aan: 3 ‘Mijn volk, wat heb ik je misdaan? Waarmee heb ik je gekweld? Antwoord mij! 4 Ik heb je weggeleid, bevrijd uit de slavernij in Egypte. Ik zond Mozes, Aäron en Mirjam om jullie voor te gaan. 5 Ben je dan vergeten, mijn volk, wat Balak besloot, de koning van Moab, wat Bileam, de zoon van Beor, hem antwoordde? Ben je vergeten wat er gebeurde tussen Sittim en Gilgal? Ken je de gerechtigheid van de HEER niet meer?’ 6 ¶ ‘Wat kan ik de HEER aanbieden, waarmee hulde brengen aan de verheven God? Moet ik hem tegemoet treden met brandoffers, zou hij eenjarige stieren aanvaarden? 7 Kan ik hem gunstig stemmen met duizenden rammen, met olie, stromend in tienduizend beken? Moet ik mijn oudste kind geven voor wat ik heb misdaan, de vrucht van mijn schoot voor mijn zondig leven?’ 8 Er is jou, mens, gezegd wat goed is, je weet wat de HEER van je wil: niets anders dan recht te doen, trouw te betrachten en nederig de weg te gaan van je God. (NBV)
Vandaag lezen we verder in het boek van de profeet Micha en ook die zingt een lied. Een beurtzang, eerst wordt herinnert aan de geschiedenis en dan vraagt de zanger wat er nog gedaan kan worden om God gunstig te stemmen. Als we de bevrijding door God vergeten en onze zelfgemaakte goden aanbidden dan gaat het met de samenleving een verkeerde kant op. Wat moeten we doen om weer op het rechte spoor te komen. Niet anders dan recht doen is het antwoord. Daarmee krijgt voor Christenen ook de lofzang van Maria een bijzondere klank. “Mijn ziel zingt lof aan de Heer” begint het, “want hij heeft omgezien naar de kleinen”. Dat is ook wat Micha ons voorhoud. Recht doen en de weg te gaan van Recht en Vrede.
Micha verpakt zijn boodschap in de beschrijving van een rechtszaak. Een rechtszaak aangespannen door de God van Israël tegen het volk. Die God en dat volk waren immers partijen in een verbond. En de vrees bestaat dat het volk het verbond heeft verbroken. In de boeken van de profeten komen wel vaker passages voor die geschreven zijn in de vorm van rechtszaken over het verbond tussen God en zijn volk. We spreken zo gemakkelijk van een almachtig God maar uit de beschrijving van een rechtsgeding op grond van een verbond tussen twee partijen spreekt ook iets van een gelijkwaardigheid. Dat volk heeft de keus om de bepalingen uit het verbond na te volgen of naast zich neer te leggen.
Niet dat het volk niet godsdienstig zou zijn. Duizenden dieren worden aan God geofferd. Gelovigen zijn zelfs bereid hun kinderen te offeren. De profeet beschrijft de wanhopige vraag van het volk naar wat het moet doen om God gunstig te stemmen. Maar al die godsdienstigheid maakt de God van Israël eigenlijk alleen nog maar kwader. Dat verbond was een eenvoudig verbond. Het was samen te vatten in een paar regels, heb God lief boven alles en je naaste als jezelf. De rechtszaak die Micha beschrijft loopt dan ook niet uit op een vonnis, op een schuldig verklaren aan de schending van het verbond. De rechtszaak loopt uit op het zoeken naar een uitweg. En die uitweg ligt in het doen wat van je in het verbond verwacht wordt. Recht doen, je daaraan houden en blijven letten op de minsten in je samenleving omdat je God nu eenmaal de God van de zwakken is. Ook in onze dagen klinkt de roep om religiositeit, wie ben ik en wat kan ik doen om een beter ik te worden. Het antwoord van de God van Israël is nog steeds hetzelfde als in de dagen van Micha: heb je naaste lief als jezelf