Ezechiël 16:1-14
Een mens groeit alleen gezond op door liefde. Een kind dat te vondeling wordt gelegd op een afgelegen plaats loopt een grote kans te sterven. Alleen als er van dat kind gehouden wordt kan het overleven. Volgens Ezechiël geldt dat ook voor een stad. De mensen die Jeruzalem groot hadden gemaakt hielden ook van Jeruzalem. Niet om de stenen en de grond waarop ze werd gebouwd. Jeruzalem is, als zo vaak in de Bijbel, de plaats waar de Tempel staat, de plaats waar de Wet van eerlijk delen, van houden van je naaste als van jezelf, wordt bewaard. Dat is het huis van de Liefde, die liefde die de stad zo mooi maakt. Daar komen mensen op af om samen maaltijd te houden, om maaltijd te delen met de armen, met hun familie, met de tempeldienaars en de vreemdelingen die in hun midden zijn. Rond de Tempel wordt dat offeren genoemd. Maar zoals het in vrijwel elke stad gaat vergeten de mensen de oorsprong van de stad. In onze geschiedenis zijn veel steden ontstaan om de armen van het platteland op te vangen en samen goederen en diensten te produceren voor de mensen in de steden en voor de mensen op het platteland. Dat opvangen van de armen in de stad en hen een plaats geven is langzaamaan vergeten. Zoals in de dagen van Ezechiël was vergeten dat er maar één God is. Het is toch veel aantrekkelijker om op elke hoek van elke straat een tempeltje te hebben staan voor telkens weer een andere god. Dat brengt geld in het laatje want al die godjes vragen weer andere offertjes en die offertjes moeten gekocht worden en daar kun je aan verdienen. Een stad die zich prostitueert noemt Ezechiël die stad. De stad is er dan niet meer voor de mensen maar voor winst en profijt. Dan staat leefbaarheid in de stad niet meer voorop. Dan wordt niet meer gevraagd of iedereen nog mee kan doen. Dan is er niet meer samen maaltijd waarbij ook mensen worden uitgenodigd die zelf niet een gezamelijke maaltijd kunnen houden. Dan is het ieder voor zich, en alle godjes voor ons allen, maar niemand meer voor ons samen. Want op die manier houdt de samenleving op. Het gaat dan niet meer om de mensen in de stad als mens, om jou en mij, maar alleen nog om de winst die je meebrengt of zou kunnen meebrengen. Het lijkt of Ezechiël zich in zijn beeldspraak mee laat slepen. Je ziet bijna de baby voor je die met liefde wordt verzorgd, gewassen, gekleed en opgevoed tot een mooie jonge vrouw. Maar wie de ogen heeft zien oplichten van een arme die in staat gesteld werd een maaltijd te houden met haar familie, of van de kinderen die eindelijk eens speelgoed kregen voor hun verjaardag in plaats van tweede hands kleren weet hoe mooi die Wet kan zijn van Jeruzalem. Wie hongerigen heeft gevoed, de naakten gekleed, gevangenen heeft bezocht en bedroefden getroost wordt bijna net zo lyrisch als Ezechiël over de schoonheid die je kunt ontmoeten. En die gunt het aan iedereen, dus probeer het eens uit, je zult het meemaken.