Jesaja 57:14-21
14 Toen werd er gezegd: ‘Ruim baan! Effen de weg voor mijn volk! Verwijder elk struikelblok.’ 15 Dit zegt hij die hoog is en verheven, die troont in eeuwigheid-heilig is zijn naam: In hoogheid en heiligheid zal ik tronen met hen die verslagen en onaanzienlijk zijn, opdat de onaanzienlijke geest herleeft, opdat het verslagen hart tot leven komt. 16 Want niet eindeloos blijf ik twisten, niet eeuwig duurt mijn toorn. Al doe ik de levensadem stokken, ik ben het ook die het leven geeft. 17 ¶ Mijn toorn was op hun zondige hebzucht gericht, ik heb hen gestraft en me in mijn woede verborgen. Maar zij gingen onverdroten voort op de weg die ze zelf hadden gekozen. 18-19 Ik heb gezien wat ze deden, maar toch zal ik hen genezen, hen leiden en hun barmhartigheid bewijzen. Treurenden bied ik troostrijke woorden: Vrede, vrede voor iedereen, ver weg of dichtbij- zegt de HEER -,ik zal genezing brengen. 20 Maar de goddelozen blijven onrustig als de zee, die nooit rust kent; haar golven woelen vuil en modder op. 21 Goddelozen zullen geen vrede kennen-zegt mijn God. (NBV)
Het zijn niet de ballingen die afgoden zijn nagelopen en het overspel hebben gepleegd dat in het gedeelte hier vooraf werd genoemd. Zij hebben op een harde manier moeten leren hoe het is om verlaten te worden door de God van Israël. In psalm 137 kun je het klagen van de ballingen nalezen. Maar ze hadden ook hun identiteit als volk weer vorm gegeven. En daarmee hun godsdienst en ze waren er achter gekomen dat de God van Israël met je meetrekt als je weet te delen van wat je hebt, als je weet te zorgen voor de minsten. Profeten als Jeremia hadden ze geschreven dat ze groente moesten gaan verbouwen en moesten zorgen dat ze zo met elkaar moesten samen leven dat ze goed bekend zouden staan. In het boek Daniël kun je nalezen hoe dat in de ballingschap toeging en in het boek Ester kom je het verhaal tegen hoe de Jood Mordechai de koning weet te behoeden voor een aanslag en dat die daad mede de redding zal betekenen van het hele volk.
Uiteindelijk loopt dat inderdaad uit op Koning Cyrus die de ballingen opdracht geeft terug te keren naar Jeruzalem en daar de stad en vooral de Tempel weer op te bouwen. Hij geeft hen het goud en zilver mee dat uit de Tempel was meegenomen als oorlogsbuit. Daarom kan de profeet hier roepen dat er een weg door de woestijn gereed gemaakt moet worden. Want ze komen er weer aan, de ballingen keren terug. De God van Israël blijft niet eeuwig kwaad. En let even op, dat nalopen van die afgoden was nog niet eens het allerergste, dat nalopen kwam voort uit hebzucht en dat was het ergste. Daarom kunnen we die afgoden uit de Hebreeuwse Bijbel vandaag herkennen als de goden van winst en profijt. Goden die ons tot loonslaven maken en ons beroven van de zondagsvrijheid. Zelfs kleine winkeliers houden ze in hun greep van economische wetten die gaan boven een samenleving van vrije mensen.
De God van Israël brengt vrede, of je nu veraf staat van geloof of dat je er dichtbij staat of zelfs hoort bij de gelovigen in de God van Israël. Zijn vrede is voor iedereen. Alleen goddelozen kennen geen vrede, zij reageren op de wereld uit angst, zij zien in iedereen die anders is een bedreiging en iedereen die niet in hun macht is een concurent. Zij blijven vuil en modder opwoelen, noemen de Islam een ideologie gericht op moord en geweld en zien voorbij aan de peiler van vrede en gerechtigheid die ook daar gekend wordt. Juist de grote richtlijn van de God van Israël, heb Uw naaste lief als Uzelf, blijkt de wereld te hebben overwonnen, daarmee kun je bij iedereen aankomen en daar kun je iedereen op aanspreken, iedereen van welke godsdienst dan ook. Ook vandaag weer en aan ons de roep om dat ook vandaag weer te gaan doen.