Ze zullen je niet redden

Jesaja 57:7-13

7 Je plaatste je bed op een hoogverheven berg, je ging de berg op om een offer te brengen. 8 Achter je deur en je deurpost heb je je schandelijke tekens geplaatst. Je hebt je van mij afgekeerd: naakt en wellustig spreidde je het bed, je sprak een prijs af met je mannen, je sliep maar al te graag met hen en bekeek hun lid aandachtig. 9 Je boog je over je minnaars met olie en balsem in overvloed. Je stuurde je boden naar verre oorden, zelfs tot diep in het dodenrijk. 10 Het vele reizen matte je af, maar nooit zei je: ‘Ik geef het op.’ Je lusten werden bevredigd, dat hield je op de been. 11 Voor wie ben je zo bang en beducht dat je leugens blijft verspreiden? Aan mij heb je niet gedacht, om mij je niet bekommerd. Ik heb al te lang gezwegen, je hebt geen ontzag meer voor mij. 12 Ik zal je vertellen wat dat fraaie gedrag van jou waard is. Je godenverzameling zal je niet baten; 13 ¶ ook al schreeuw je het uit, ze zullen je niet redden: de wind tilt ze op, een zuchtje wind voert ze weg. Maar ieder die bij mij schuilt zal het land in bezit nemen en mijn heilige berg in eigendom krijgen. (NBV)

We hebben gelezen dat in dit deel van het boek van de profeet Jesaja Jeruzalem wordt aangeduid als de bruid van de God van Israël. Een feest zou het worden als die twee verenigd worden. Maar wat voor bruid is dat dan wel? In dit gedeelte lezen we wat de God van Israël ontmoette toen hij zich tot zijn bruid wendde. Opnieuw in de termen van bruid en bruidegom. Dat was namelijk ook de beeldtaal waarin de vruchtbaarheidsgodsdiensten in Kanaän werden gevierd. We lezen zo gemakkelijk van Baäl en dan weten we meestal wel dat het een afgod was. We lezen van Asjera en de palen die in de akkers werden gedreven. Asjera is dan moeder aarde die bevrucht moet worden. Om zelf vruchtbaar te zijn moest je in die godsdiensten soms zelf via tempelprostitutie je verenigen met de Godheid en mannen konden daarbij gedwongen worden met mannen te slapen en vrouwen met vrouwen, dat ongeacht hun werkelijke geaardheid.

Dat was de gruwel waar de Bijbel ook van spreekt. In dit gedeelte begint de profeet de berg van de God van Israël te zetten tegenover de berg waarop de afgoden gediend werden. Op die berg moet je dichter bij de god zijn zodat je offer die god ook gemakkelijker zal bereiken. Zo niet op de Berg van de God van Israël, vanaf die Berg bezie je de hele aarde, vanaf die Berg kun je dus zorgen dat de liefde van die God zich over de hele aarde verspreid. Een offer aan de God van Israël is daarom ook altijd een teken dat je bereid bent te delen en is niet bestemd om de God van Israël ergens toe over te halen. De God van Israël is immers altijd bij je en trekt met je mee. De bruid Jeruzalem had vele vreemde goden binnengehaald. De profeet volgt het verhaal dat in een afgodstempel werd verteld over de verre reis die gemaakt moest worden om de God te bereiken. Spottend merkt hij op dat zelfs in Egypte, het dodenrijk, de goden werden gehaald. Olie en balsem werden in tempels in overvloed gebruikt.

In de Tempel in Jeruzalem stond een tafel met brood, voor de Tempel een wasbekken. Symbolen die tegengesteld waren aan alle andere godsdiensten en religies. Je wordt er maar moe van zegt de profeet. Al die afgoden helpen je geen zier. Op een zuchtje van de wind worden ze weggeblazen. Ook in onze dagen zoeken mensen wanhopig naar religieuze symbolen en handelingen uit alle delen van de wereld om in contact te komen met het hogere, met het diepere in jezelf. Voor de Bijbel ligt dat hogere in het laagste, bij de minste, ligt dat diepere in jezelf hoe je om gaat met de armsten, hoe je weet te delen. Je redding ligt in het samen een nieuwe samenleving opbouwen. Je hoeft er geen verre reizen voor te maken, moeilijke oude talen voor te leren, ingewikkelde gymnastiekoefeningen te doen, het is niet aan de overkant van de zee maar het ligt voor de hand. Elke morgen weer mag je er opnieuw mee beginnen, ook vandaag weer.

Plaats een reactie