Spreek er steeds over

Deuteronomium 11:10-32

10  Want het land dat u in bezit zult nemen is heel anders dan Egypte, waar u vandaan komt. Daar moest u de akkers na het zaaien kunstmatig bevloeien als een groentetuin. 11  Maar het land aan de overkant is een land met bergen en dalen, dat zijn dorst lest met het water uit de hemel. 12  Het is een land waaraan de HEER, uw God, veel zorg besteedt en waarover hij waakt, het hele jaar door, van de eerste tot de laatste dag. 13  Als u de geboden gehoorzaamt die ik u vandaag voorhoud, en de HEER, uw God, liefhebt en hem met hart en ziel dient, 14  belooft de HEER: ‘Ik zal jullie akkers op de juiste tijd regen geven, in het najaar en in het voorjaar. Je zult je oogst binnenhalen, koren, wijn en olie, 15  en ik zal groene weiden geven voor je vee. Je zult er leven in overvloed.’ 16  Maar pas op: laat u er niet toe verleiden een dwaalspoor te volgen, voor andere goden neer te knielen en ze te vereren. 17  Want dan roept u de woede van de HEER over u af en zal hij de hemel sluiten. Er zal geen regen meer vallen en de hele oogst zal mislukken, en spoedig zult u verdwenen zijn uit het goede land dat de HEER u zal geven. 18 ¶  Houd mijn woorden dus in gedachten, maak ze u eigen, draag ze als een teken om uw arm en als een band op uw voorhoofd. 19  Prent ze uw kinderen in en spreek er steeds over, thuis en onderweg, als u naar bed gaat en als u opstaat. 20  Schrijf ze op de deurposten van uw huis en op de poorten van de stad. 21  Dan zullen u en uw kinderen lang mogen wonen in het land dat de HEER uw voorouders onder ede heeft beloofd, zolang de hemel boven de aarde staat. 22  Wanneer u alle geboden die ik u geef zorgvuldig naleeft, en u de HEER, uw God, liefhebt, hem bent toegedaan en de weg volgt die hij wijst, 23  dan zal hij ter wille van u al die volken, die groter en machtiger zijn dan u, verdrijven en hun land aan u in bezit geven. 24  Elk stuk grond dat u zult betreden is voor u. Uw gebied zal zich uitstrekken van de woestijn tot aan de Libanon, en van de rivier de Eufraat tot aan de zee in het westen. 25  Er zal niemand zijn die tegen u kan standhouden. De HEER, uw God, laat in het land dat u binnengaat iedereen van angst voor u beven, zoals hij u heeft beloofd. 26 ¶  Besef goed, vandaag stel ik u voor de keuze tussen zegen en vloek. 27  Zegen, als u gehoorzaam bent aan de geboden van de HEER, uw God, zoals ik ze u vandaag voorhoud. 28  Vloek, als u zijn geboden niet gehoorzaamt en afwijkt van de weg die ik u vandaag wijs en achter andere goden aan loopt die u eerst niet kende. 29  Wanneer u straks door zijn toedoen in het land aankomt dat u in bezit zult nemen, moet u op de Gerizim de zegen uitspreken, en op de Ebal de vloek. 30  (Deze bergen liggen ten westen van de Jordaan, ter hoogte van Gilgal, vlak bij de eiken van More. Ze zijn te bereiken over de weg die door het gebied van de Kanaänieten in de Jordaanvallei naar het westen loopt.) 31  Straks steekt u de Jordaan over om het land binnen te gaan dat de HEER u zal geven. Wanneer u het in bezit hebt genomen en er woont,  32  leef dan alle wetten en regels die ik u vandaag voorhoud strikt na. (NBV)

Waarover spraken zij? Over de richtlijnen van de God van Israël. Niet over hoe goed ze wel niet geloofden, hoeveel ze hielden van die God in hun harten, nee dat vraagt de God van Israël niet. Je hoort het ook tegenwoordig wel. Onder Christenen lijkt het wel of er niks anders nodig is dan luide te roepen hoeveel je van Jezus houdt en daarbij een beetje te zwaaien met je armen. Dat is dus bijna het tegendeel van wat de Bijbel vraagt. God vraagt niet om aangeroepen te worden. God zorgt zelf zorgvuldig voor het land staat in het Bijbelgedeelte dat we vandaag lezen. Het gaat vanzelf wel regenen, daarover hoeven we ons geen zorgen te maken en daarvoor hoeven we God niet aan te roepen. Het gaat om de richtlijnen van God hoe met zijn gaven om te gaan. Daar moet je de hele dag over praten, die moet je je kinderen voorhouden, die moet je op je voorhoofd dragen en in een band om je arm. Je hand moet je dus laten sturen door de richtlijnen van God. Je moet ze op de deur van je huis spijkeren. Alles wat je doet en overal waar je komt moet bepaald worden door de richtlijnen van God. Dat is nogal fanatiek. En dat is ook precies de bedoeling.

 De God van Israël is namelijk niet de God van de rijken, van de geslaagden in het leven, van de mensen die het goed gaat. De God van Israël is de God van slaven, van de minsten, van zieken en zwakken, van mensen die afhankelijk zijn van de zorg en de steun van anderen. Die mensen kunnen altijd een beroep doen op de God van Israël. Die mensen kunnen er op vertrouwen dat hij altijd mensen zal sturen die zijn richtlijnen nakomen. Want het hart van zijn richtlijnen is dat je van je naaste houdt als van jezelf. Al dat werk op het land, al dat vee dat je laat grazen, al die vruchten die je zal plukken van de overvloed die het land geeft, zijn er niet om er zelf rijk van te worden maar die zijn er om er van te delen met degenen die niet zo gelukkig waren al die overvloed te krijgen. En armen zijn er nog steeds, ook vandaag de dag gaan er mensen dood van de honger, in ons eigen land misschien minder dan in andere landen, maar toch.  Volgens dit Bijbelgedeelte is een vloek het niet volgen van de richtlijnen van de God van Israël, het is een zegen om die richtlijnen wel te volgen. Doe je dat niet dan vloek je dus. Een “Bond tegen het vloeken” zou dus moeten gaan over het opsluiten van onschuldige kinderen met gedragsproblemen in gevangenissen, over het tegengaan van eerwraak en vrouwenhandel, over het op straat zetten van gezinnen omdat ze hun woonlasten niet kunnen betalen, over het achterstellen van vreemdelingen, over eerlijke handelsverhoudingen met de armste landen in de wereld.

Maar daar gaat de “Bond tegen het vloeken” niet over, die gaat over taalgebruik en daarmee moet je oppassen want voor je het weet vervloek je de mensen die zich niet aan de richtlijnen van de God van Israël houden en maak je zo duidelijk dat ze niet kiezen voor zegenen maar voor vloeken. Die zegen en die vloek gaan heel het land aan. Als je in het land Israël met je gezicht naar het Oosten gaat staan, daar waar de zon opkomt, dan ligt de Gerizim aan je rechterhand en de Ebal aan je linkerhand in het midden van het land Palestina. De plaats aan je rechterhand geldt in de Bijbel als de meest voorname plaats, die aan je linkerhand als de minst voorname plaats. Het voornaamste in het land behoort dus het volgen van de richtlijnen van de God van Israël te zijn, het omgekeerde komt ook voor maar hoort een veel mindere plaats in te nemen. Die berg Gerizim ligt bij de eiken van More, misschien wel Mamre. Dat was de eerste plaats waar Abraham zich vestigde in het land Kanaän. Die berg en die zegen herinnert dus ook aan de belofte die God heeft gedaan aan Abraham om hem een groot nageslacht te geven, een machtig volk. De zegen op de berg Gerizim is dus verleden heden en toekomst tegelijk. Eeuwenlang is Tora, de onderwijzing door Mozes, vertaalt met wet, dat roept maar misverstanden op: wij leven met het Romeinse, dus Heidense recht. Het zijn richtlijnen waarlangs je de samenleving moet inrichten. Let dus niet te veel op de woorden maar veel meer op het effect op de armsten, de zwakken in de samenleving. Dat kunnen we ook vandaag tot zegen voor ons land zijn, door te houden van onze naaste als voor onszelf.

 

Plaats een reactie