Nehemia 13:4-14
De armen zijn niet heilig. Dat wordt nog wel eens vergeten als er in noodsituaties hulp moet worden verleend. We zien dan hongerende kindertjes en huilende moeders op de Televisie, storten geld, om na een jaar tot de ontdekking te komen dat de helft van het geld is opgegaan aan corruptie en diefstal. Zo gaat dat nu eenmaal, het zou geen reden moeten zijn om niet meer te geven maar om je gift te verdubbelen. Het ging namelijk ook al zo in de dagen van Nehemia. Dat was een hoge ambtenaar van het Perzische rijk waarheen de Judeeërs in ballingschap waren gevoerd. Koning Cyrus had bedacht dat hij de volken die in ballingschap waren gevoerd door zijn voorgangers beter tot vrienden kon maken door ze terug laten gaan met de opdracht om hun steden en Tempels weer op te bouwen. Hij had Nehemia belast met de taak om Jeruzalem te herbouwen en de Tempel van de God van Israël weer in ere te herstellen. Dat was gelukt. Er was wel oppositie geweest, lasterpraat en smerige geruchten verspreid door mensen van onduidelijke afkomst, Tobia bijvoorbeeld, maar de Tempel en de muren rond Jeruzalem waren met feestgedruis en groot vertoon in gebruik genomen. Nehemia vertrok toen weer naar de hoofdstad.
Als je in de Tempel woont dan ben je dicht bij de God die in de Tempel wordt vereerd. Dat is het Heidense denken dat je ook tegenwoordig nog wel tegenkomt. De Tempel in Jeruzalem was niet zo’n Tempel, God woonde daar niet maar gebruikte de Tempel hooguit als zijn voetenbank. Die Tempel was het centrum van de vervulling van de Thora. Daar werden de richtlijnen voor de menselijke samenleving bewaard. Daar zongen de Levieten ter ere van de God van Israël. Daar kon het volk delen van wat hen was toegevallen met de Priesters, de Levieten, de armen en de vreemdelingen die bij hen woonden. Er was daarvoor een voortdurende stroom voedsel dat naar de Tempel stroomde. Op den duur zou er zelfs een levendige handel ontstaan die elke gedachte aan delen met elkaar zou verdringen. Jezus van Nazareth zou al die handelaars nog eens de Tempel uit slaan. Toen Nehemia weer terug kwam zag hij een vergelijkbare situatie. Die opposant Tobia had van de Priesters een woonvertrek gekregen op de plaats die bestemd was om het voedsel voor de Levieten op te slaan. Die Levieten kregen niks en de koren van de Levieten dreigden weer terug te gaan naar huis om zelf maar voedsel te gaan verbouwen.
Die Tobia handelde dus net als de Ammonieten. Toen die in de woestijn het volk Israël tegenkwamen hadden ze geweigerd om brood en water met de woestijnzwervers te delen. Oorlog was het gevolg. Nu zorgde weer een Ammoniet dat er niet gedeeld werd in de Tempel in Jeruzalem. Die Tobia was dus een Ammoniet en ze hadden net in de Thora gelezen dat je nooit een Ammoniet of Moabiet tot je volk moest toelaten want dat was volk dat weigerde te delen. Nehemia gooide het huisraad van Tobia de Tempel uit, herstelde het delen met de Levieten en sprak de Priesters aan op het doel van de Tempel, daar was letterlijk de praktische godsdienstoefening, niks was alleen voor jezelf, alles was om te delen. Wie dat verhinderde moest er worden uitgegooid. We kunnen er nog wat van leren. Controle op de internationale hulpverlening is dus hard nodig. Als zelfs in de dagen van Nehemia dit soort fraude voorkwam dan zijn wij er echt niet vrij van. Maar het mag nooit het delen met de hongerigen in de weg staan, het mag nooit verhinderen dat de dorstigen gelaafd en de naakten gekleed worden. Desnoods moeten we onze giften verhogen om ook de controle te betalen. Pas als we alleen de God van Israël als heilig ervaren en weten dat mensen nu eenmaal ook fout kunnen handelen kunnen we blijven bouwen aan dat Koninkrijk van recht en vrede waar Nehemia en zijn ballingen al aan begonnen waren.