1 Petrus 2:11-17
Daar moet je tegenwoordig fatsoenlijke mensen niet meer voor uitschelden, dat ze vreemdelingen zijn. En op de vierde mei ligt dat helemaal gevoelig, die Joden, Zigeuners en Homo’s die in die concentratiekampen stierven waren toch Nederlanders? Die Vreemdelingen waar we tegenwoordig kritiek op hebben zijn daar toch niet mee te vergelijken? Toch grijpt de schrijver van de brief terug op het boek Leviticus en noemt alle gelovigen vreemdelingen. Let wel, alle Rooms-Katholieken, Protestanten en Evangelicalen in ons land zijn volgens de Bijbel, volgens de Joods-Christelijke traditie, vreemdelingen in onze samenleving. Dat we tussen ongelovigen leven is ongetwijfeld waar. Dat we alleen nog respect kunnen afdwingen door goede daden te plegen is ongetwijfeld ook waar. Die goede daden gaan er dan niet om ons netjes of fatsoenlijk te gedragen maar de briefschrijver verbindt het met het Bijbels rechtspreken en we weten dat dat betekent dat we er op uit moeten zijn mensen recht te doen en de hand moeten uitsteken naar minsten, niet alleen in ons land maar over de hele bewoonde wereld.
De briefschrijver is van humor trouwens ook niet gespeend. Want wat is nu de reden dat je het gezag van? de Keizer en de gouverneurs moet erkennen? Om door het goede te doen onwetende dwazen de mond te snoeren. Geen gehoorzaamheid dus, zeker geen gehoorzaamheid om gehoorzaam te zijn. Alles staat in het teken van vrede en alle goeds. De keuze om het goede te doen en niets dan het goede wordt je niet opgelegd door de wereld. Het is geen slappe knieën mentaliteit die je doet buigen voor vreemde godsdiensten of buitenlandse dictators. Maar met de vreemdelingen onder ons aan tafel gaan betekent het goede te willen, ook van hen. Een bezoek te brengen aan vreemde dictaturen en daar te vragen naar je broeders en zusters betekent niet eer bewijzen aan onmenselijke heersers maar het goede te willen en niets dan het goede.
Ontzag voor God betekent dus je broeders en zusters, de minsten van de hele wereld, lief te hebben en er voor te zorgen dat het de machthebbers opvalt dat er een andere weg is om goed te doen dan het gebruik van geweld en onderdrukking. De schrijver van deze brief leeft in de traditie van Jeremia die aan de ballingen in Babel schreef dat ze groentetuinen moesten aanleggen om voedsel te kunnen delen met de armen zodat ze uiteindelijk zo’n goede naam zouden krijgen dat ze terug zouden mogen keren. Het is de traditie van Jezus van Nazareth die riep dat allen die het zwaard opnemen door het zwaard zullen vergaan. Het is de traditie die wij in onze dagen kennen van Ghandi, Martin Luther King en Nelson Mandela. Het is de wereld verbeteren door het goede te doen en niets dan het goede. Niet de taal van schelden en dikdoen, niet het verheffen van de borst om onderscheidingen te tonen en mooier te zijn dan de ander, maar delen van huis en bezit en als het nodig is het delen van jezelf.