Psalm 106:24-48
De Psalm van vandaag wijst nog eens op een bekend verhaal. De God die een verbond aanging en stelde dat je van iedereen moest houden zoals je van jezelf houdt, werd vervangen door een beeld van metaal, een beeld van een beest dat gras eet. Een kalf is ook in onze cultuur niet het slimste beest en goud glimt wel mooi maar het is gemakkelijk vervormbaar en je komt er niet ver mee. Als je werkelijk in “God is liefde” durft te geloven, iedereen wil laten meedoen met eerlijke handelsvoorwaarden en ook in je eigen stad iedereen durft mee te laten dan zul je net als Mozes nog wel eens de plank mis slaan. Het gemopper steekt altijd weer de kop op, eigenbelang is overal en bij iedereen te vinden. We willen het beloofde land altijd overhaast en onbezonnen binnentrekken. Maar we moeten op de wereld eerst één volk worden, tot alle volken zich naar Jeruzalem hebben gekeerd om hun oog op de wet van God te houden. In de donkere dagen van een economische crisis blijven we echter kiezen voor ons eigen belang. We gooien nog net niet de grenzen dicht, maar over de voedselcrisis horen we niemand meer.
 Hoe vaak het volk Israel ook afdwaalt en de goden van andere volken aantrekkelijker en beter vindt, steeds weer redt het verbond met God hen uit de elllende die daaruit voortkomt. Deze week gaat het over onze verdragen. De NATO maar ook de internationale verdragen over oorlogsrecht en de rechten van de mens. Uiteindelijk gaat de Psalm ook over het recht. Vinden we dat recht belangrijk, en we hebben de lofprijzing op hen die niets dan het recht betrachten nog vers in de oren, of vinden we de zichzelf uitroepende wereldmachten belangrijk. Welke goden gaan wij achterna lopen? Op welke wet van liefde en recht kunnen wij dan nog een beroep doen? Wij kennen de Psalm al, wij hoeven niet meer herinnerd te worden aan de keren dat we afgedwaald zijn. Ook wij laten gemakkelijk de navolgers van de goden van winst en profijt in ons midden. Zelfs in onze kerken zijn ze te vinden en soms lijkt het er op dat er aparte voorgangers zijn die dan maar niet preken over eerlijk delen, over het vooropzetten van de minsten, maar die zich beperken tot fatsoen en het niet doodslaan van een ander. Want zelfs een preek tegen stelen zou iemand zich persoonlijk kunnen aantrekken en zich daardoor beledigd voelen.
Ook wij drijven onze zonen en dochters er soms toe om de beste te willen zijn ten koste van anderen. Niet het beste in het helpen van de minsten maar het beste in het maken van de winsten.Zoals in Israël geofferd werd aan de goden van vruchtbaarheid, de goden van Kanaän, zo wordt bij ons geofferd aan de goden van winst en profijt. Ook volgens deze Psalm loopt de cultuur van hebberigheid en inhaligheid altijd uit op moord en doodslag en uiteindelijk op honger en ellende. Samen zitten we weer in een economische crisis waar de armsten ook het eerst en het zwaarst van te lijden hebben. Dat is niet de eerste keer. Herhaaldelijk hebben we in de moderne tijd dit soort crises gehad. Steeds als het er op lijkt dat iedereen onbeperkt en ongestraft kan gaan voor eigen gewin en eigen genot stort na enige tijd het kaartenhuis van klatergoud weer ineen en staan er lange rijen werklozen op de stoep. Van die ellende kun je God de schuld niet geven, die schulden zijn gemaakt door onverantwoordelijke inhaligen en moeten meestal worden betaald door brave armen die geen schulden maakten maar spaarden voor moeilijke dagen. We weten dat samen delen ons weer uit de crisis kan brengen. Gods Wet volgen en de naaste liefhebben als onszelf brengt ons weer opnieuw voorspoed en welvaart.  Het is jammer dat we het gebod van de Liefde nooit voor langere tijd leren. Uit het slot van deze Psalm zou je kunnen lezen dat daarvoor een gezamelijk besluit van het hele volk nodig is, een volk dat zegt “Zo is het : Amen”, een amen op de Wet van eerlijk delen.