Leviticus 22:17-33
We hebben het al eerder opgemerkt, voor God kun je niet met minder volstaan dan met het volmaakte. Dat wordt in dit gedeelte nog eens uitgebreid duidelijk gemaakt. Niet alleen mogen de Priesters geen offervlees eten dat enig gebrek vertoond, het was per slot van rekening offervlees voor God, ook mag er geen dier geofferd worden dat enig gebrek vertoont. De truc van het uitzoeken van het beste voor de Priesters en wat overblijft verbranden voor God gaat hier dus niet op. Voor God kun je niet anders dan het volmaakte ter beschikking stellen. En bij Israel hadden die offers een bijzondere betekenis. Er was geen beeld waarvoor je je offer kon brengen. De God van Israel hoefde echt niet te eten te hebben om je te belonen met vruchtbaarheid, met een goede oogst, winst in je bedrijf en een hoop kinderen die voor je oude dag kunnen zorgen. De God van Israel geeft uit genade niet als beloning voor wat je voor die God over hebt. Die God van Israel vraagt maar een ding en dat is dat je je naaste lief hebt als je zelf, dat je dus deelt met de mensen die niks meer hebben om te delen, zelfs niet met de God van Israel.
Dat maakt dat offeren een heel bijzondere daad.Offeren aan de God van Israel heeft een directe maatschappelijke betekenis. Je houdt niet alleen de religie in stand, omdat de Priesters er van mee mogen eten, je zult ook bijna volmaakt het gebod van die God moeten volgen om dat offer meer te maken dan een leeg ritueel. Eerbied voor het leven hebben, respect voor anderen en zorg voor zwaksten in de samenleving. Daarom worden ook de vreemdelingen genoemd.Want offers werden ook gebracht bij het sluiten van verdragen, bij het beeindigen van conflicten. Dat deed je samen. En hier staat dan dat ook de offers van vreemdelingen aan dezelfde voorwaarden moeten voldoen als je eigen offers. Dat betekent dat bij een verdrag het volmaakte alleen goed is voor God. Dat daarbij dus rekening gehouden moet worden met de belangen van anderen, vooral met de minsten en de zwaksten. Anders hoef je aan God niet te vragen dat er wat goeds uitgaat van je verdrag, dat het gezegend wordt.
Eerbied voor het leven, daar gaat het hier dus ook over. Er wordt vlees gegeten, in een woestijnomgeving kun je niet veel anders. Ook waar schrale gronden zijn, waar gras en distels groeien en alleen vee kan grazen, is vlees eten de aangewezen vorm om in leven te blijven. Maar niets weerhoud je eerbied op te brengen voor de dieren die de mensen in leven houden. Zo houd je een jong de eerste acht dagen in leven. De moeder heeft het immers gedragen en verwacht niet anders dat er een jong komt drinken. Na een aantal dagen wordt ook dat een gewoonte en mag het ook geslacht worden. Een mensenkind overigens wordt na acht dagen besneden en daarmee aan God opgedragen. Een jong dier en haar moeder mogen ook niet op dezelfde dag worden geslacht. De bepalingen die we hier lezen uit het boek Leviticus hebben in ons land geleid tot een uitgebreide discussie over ritueel slachten. Christenen hebben zich daar nooit mee bezig gehouden en in onze slachthuizen is het benemen van dierenlevens een industrie geworden. Bij ritueel slachten is dat industriƫle, dat gedachtenloze verdwenen. Dieren zijn geen producten die niet beschadigd mogen worden, dieren zijn levende wezens die hun leven schenken om ons in leven te houden, daar mag je eerbied voor hebben. Als je je echt aan deze regels wil houden kun je nauwelijks nog slachten. Bij de discussie over ritueel slachten zal dan ook harder gevraagd moeten worden naar de eerbied voor het dierenleven, ook bij het industrieel slachten in slachthuizen.