Psalm 132
Vandaag zingen we met de kerk een bijzonder lied uit de Bijbel mee. Een pelgrimslied staat er boven. De zangers doen of ze koning David zijn. Niet zo maar de koning maar de koning die de wet van God weer in het midden van het koninkrijk wil zetten. De ark dat was de kist van acaciahout die ze midden in de woestijn hadden moeten maken om daarin de stenen met de wet op te bergen. De wet, die het verdrag met God inhield, stond in het midden van het volk, en in het midden van de godsdienst. Om die wet draaide het allemaal. Koning David had ooit die ark met de heilige tent die daarbij hoorde naar de nieuwe hoofdstad Sion, of anders genoemd, Jeruzalem gebracht. De belofte die deze psalm bezingt is dat, als de nazaten van David zich aan het verbond houden, zij op de troon van David plaats zullen nemen.
Uit die wet van dat verbond wordt in deze psalm maar één element ook werkelijk genoemd: De armen brood geven. Niet zo vreemd want als je Beth Le Hem vertaald dan staat er Huis Van Brood. En David kwam uit Bethlehem. In deze psalm staat naast Jeruzalem maar één andere plaats: Efrata, en volgens de overlevering waren met kerst de herders in het veld van Efrata aan het wacht houden bij de kudden toen ze hoorden van vrede op aarde en in mensen een welbehagen. Daar, zo zingt deze psalm, werd de ark gevonden. David was zelf een herder. Met kerst werd die geweldige belofte waar dat er weer een koning in Israël zou zijn uit het huis en het geslacht van David. Dat is de belijdenis van de Christelijke kerk. In het leven, de dood en de opstanding van Jezus van Nazareth heeft zij de trekken herkent van de Koning die mensen bevrijdt van dood en onderdrukking en de trekken heeft van de bevrijdende koning die ook in deze psalm wordt bezongen.
Niet de onderdrukkende keizer zal zegevieren maar een verhaal van brood voor de armen begint. Talloze akties starten rond de kerst elk jaar voor de armen, maar we mogen niet vergeten dat het niet gaat om aalmoezen maar om recht. In de ark ligt niet de oproep om aan bedelaars iets te geven maar om recht te doen. Om mensen tot hun recht te laten komen. De Priesters moeten zich kleden in gerechtigheid heet het. Paulus zal schrijven dat de gelovigen in Jezus van Nazareth als bevrijder, als Messias, in het grieks de Christus, zelf een volk van Koningen en Priesters vormen. Dat volk, wij dus moeten ons dus bekleden met gerechtigheid. Alle onrecht uitbannen. Dat is nogal een taak die je aangaat als gelovige gemeenschap. Maar het is wel de reden dat veel gelovigen helpen bij de voedselbanken en dat in veel kerken voedsel ingezameld wordt voor de voedselbanken. Het is wel de reden dat kerken zich druk maken om gevangenen die gevangen zitten alleen omdat ze vreemdeling zijn, ze zijn broeders en zusters van ons. Omdat God zijn beloften houdt mogen wij elke dag opnieuw ons weer met de gerechtigheid voor de minsten bezig houden, ook vandaag weer.