1 Koningen 16:23-17:6
In het Nieuwe Testament kunnen we lezen dat er strijd was tussen de Joden en de Samaritanen. Die strijd ging lang terug. Toen Ezra en Nehemia terug kwamen uit de ballingschap merkten ze dat de achterblijvers rond de stad Samaria getrouwd waren met zonen en dochters van de volken rondom hen. Wie nu behoorde tot Israel en wie niet was eigenlijk niet goed uit te maken. In de geschiedschrijving van het volk Israel, zoals we die hebben in de boeken Koningen en Kronieken gaat de strijd nog veel verder terug. Al vrij kort na het regeren van David en Salomo viel het rijk van David uiteen in een Koninkrijk Juda en een Koninkrijk Israel. In het gedeelte dat we vandaag lezen zien we het ontstaan van de hoofdstad van Israel Samaria. We lezen ook hoe in Samaria een Tempel wordt gesticht voor de Kanaänitische god Baäl. De vruchtbaarheidsgod. En aangezien de Bijbel uiteindelijk zou oproepen tot trouw aan het centrale heiligdom de Tempel in Jeruzalem keert met het stichten van de Tempel in Samaria het rijk Israel zich af van de God van Abraham, Izaak en Jacob.
Die Achab die de tempel voor Baäl stichtte was in de ogen van de Bijbel dan ook een hele erge slechterik. Nu schrijft de Bijbel niet het soort geschiedenis dat wij gewend zijn. In ons soort geschiedenis gaat het over de rijken en over de machtigen. Niet over de aanhangers van de God van Israël en dus over het lot van de armen, het lot van de weduwen en de wees, van de zwakken in het land. In het soort geschiedenis dat wij gewoon zijn te bestuderen was die Achab helemaal niet zo’n verkeerde koning. De economie ging goed in Israël en hij had een slim huwelijk gesloten met Izebel de dochter van de koning van Sidon, de noordelijke buur van Israël. Daardoor had hij weinig te vrezen van aanvallen uit het Noorden en had hij daar in elk geval een sterke bondgenoot. Godsdienstig hield hij het ook aan de voorzichtige kant. Door het aanbidden van Baäl en het oprichten va de Asjerapaal hield hij ook de vreemdelingen in zijn land tevreden. Tolerantie om er aan te verdienen. Niet verkeerd. Waarom dan die afkeuring die uit het Bijbelverhaal spreekt? Waarom dan spreken over het tergen van God?
Economische voorspoed. goede militaire bondgenootschappen en tolerantie zijn toch niet verkeerd? Als je dat zo opschrijft zou de vraag ook kunnen komen van Nederlandse politici, vooral die van de regeringspartijen. Van economische voorspoed profiteren immers ook de armen, van vrede profiteert iedereen en tolerantie willen we toch ook voor onszelf? Maar ontstaat op die manier een rechtvaardige samenleving? Wordt er gezorgd voor de zwakken, of zijn die afhankelijk van liefdadigheid, als bedelaars? En wie verdient aan die militaire vrede? En doet die tolerantie de vreemdelingen recht, of wordt er alleen van hen geprofiteerd? Dat zijn vragen die voortkomen uit de Wet die in Jeruzalem werd bewaard, heb Uw naaste lief als Uzelf. En je naaste liefhebben als jezelf is er voor machthebbers als Achab en Omri niet bij. Zelfs Jericho werd weer opgebouwd. Er was een profeet nodig om Achab te wijzen op het onvruchtbare van zijn politiek. Elia begon de strijd tegen Baäl vanuit de woestijn. Bij een beek brachten raven hem vlees, aan Noach had de raaf niets gebracht, toen was de aarde nog onvruchtbaar, nu had Elia voedsel, maar het was niet gemakkelijk. Ook in onze dagen is het niet gemakkelijk je af te keren van de wetten van winst en profijt, gehoor te krijgen voor de zorg voor de zwaksten, voor de bevrijding van de slavernij van de arbeid en een dag in de week vrij te houden. Toch mogen we elke dag daaraan weer opnieuw werken, ook vandaag weer.