Amos 6:1-7
We moeten allereerst benadrukken dat we ook vandaag de lezing halen uit het dagelijks leesrooster zoals dat door het Nederlands Bijbelgenootschap wordt uitgegeven. Hoewel de lezing uit Amos gaat over slechte leiders die zich niets aantrekken van de toenemende armoede van het volk heeft de keuze van de lezing dus niets te maken met Prinsjesdag en het voorstel van het kabinet om de koopkracht voor gepensioneerde weduwen volgend jaar met anderhalf procent te laten dalen. Het is wel lastig want de waarschuwing die Amos in zijn tijd tot de rijken in Jeruzalem richt klinkt in onze dagen hoogst actueel. In het gedeelte van vandaag spreekt Amos over ivoren bedden. Eerder al had hij het zelfs over ivoren paleizen. De rijkdom van de rijken moet uitgebreid worden getoond. We zouden vandaag zeggen dat de bonussen rondvliegen in de hoofdstad. Net als de werkloosheid zou Amos daarop antwoorden.
Amos richt zich overigens net zo goed tot de rijken in het rijkje Israël als tot de rijken in Juda. Het lijkt er op of ze nergens gevaar zien. In de omliggende landen valt de ene stadstaat na de andere. Amos noemt ze bij name, wij kennen ze net zo min als we al die stadjes en plaatsen in het Midden Oosten kunnen onthouden waar raketten vallen en gifgas wordt gebruikt om mensen tegen elkaar op te zetten. Maar de rijken kennen ze net zo goed als onze diplomaten die stadjes in het Midden Oosten kennen. In de dagen van Amos waren er wereldrijken gevormd die de bevolking van veroverde landjes deporteerden naar hun eigen land, dan waren die potentiele vijanden beter in de hand te houden. Als je een bovenlaag van een samenleving deporteert dan worden er geen opstanden georganiseerd en tegen het wegvoeren van profiteurs protesteert niemand.
Amos schetst haarscherp de gevolgen van de onverschilligheid. Als de rijken nu maar hadden gezorgd voor de grote massa van armen dan hadden ze een sterke bondgenoot gehad. als de rijken niet zo opzichtig hadden gepronkt met hun rijkdom dan was het moeilijker geweest uit te maken wie bij de bovenlaag hoorden en wie niet. Dan hadden Juda en Israël wellicht nog een kans gemaakt. Ze waren er eerder goed afgekomen toen een koning had aangeboden een wereldrijk een jaarlijkse schatting te betalen. Nu vertrouwden ze op hun rijkdom en de bondgenootschappen die ze links en rechts hadden afgesloten. Ondertussen dienden ze vreemde goden. De schalen die in de Tempel bedoeld waren om gemeenschappelijke maaltijden te houden met de armen en de vreemdelingen gebruikten ze voor zichzelf. Daarom zouden ze worden gedeporteerd. Niet omdat de God van Israël dat wilde, maar omdat ze het over zichzelf hadden afgeroepen. Ook voor ons een waarschuwing. Als we doorgaan met een oneerlijke verdeling van de welvaart dan zullen we die welvaart verliezen. Aan het werk dus met delen en Fair Trade, elke dag kunnen we daar opnieuw mee beginnen, ook vandaag weer.