Psalm 61
Waarmee zal ik mijn God vergelijken? Het is een vraag die vandaag de dag gemakkelijk als een inleiding tot spotternij opgevat wordt. Maar als je de Psalmen goed leest dan tuimelen de vergelijkingen over God over elkaar heen. Zo ook in de Psalm die we vandaag meezingen, begeleid door snarenspel overigens. Het is een Psalm die uit de bundel David komt en heel misschien gaat het lied ook wel terug op de harpspelende David. De dichter van de Psalm heeft in elk geval een behoorlijk aantal vergelijkingen nodig om God duidelijk te maken waarom hij juist op die God een beroep doet. Die God is immers een schuilplaats, een toren waarop je je terug kunt trekken als je belaagd wordt door vijanden, die God heeft vleugels waaronder je kunt schuilen. Een toren met vleugels? Is dat een beeld van God? Als je de vertaling van de Bijbel letterlijk neemt zoals dat in sommige kringen gevraagd wordt, van kaft tot kaft zelfs, dan is de God van Israël een toren met vleugels. Maar zo lezen wij de Bijbel niet. Voor ons is er een zekere geborgenheid die moet worden uitgedrukt.
En die toren kennen we nog wel. In Barneveld sprong Jan van Schaffelaar van de toren toen zijn vijand dreigde zijn dorpsgenoten te doden omdat ze hem niet konden krijgen, hij had zich teruggetrokken in een toren. En er zijn grote roofvogels die hun jongen opvangen op hun vleugels als die gaan uitvliegen en het vliegen nog niet meester zijn. Dat beeld van die grote vogels die hun jongen op hun vleugels opvangen heeft vanouds diepe indruk gemaakt. Andere vogels beschermen hun jongen met hun vleugels als hun nesten worden aangevallen. Die beschermende en opvangende houding is een houding die je ook aan de God van Israël kunt toeschrijven. Natuurlijk kennen we dat allemaal wel wat minder dichterlijk. Als je een probleem hebt, als je bedreigd wordt, door pesters bijvoorbeeld, dan is het geweldig dat mensen van je houden, dat er mensen zijn die het voor je opnemen. De God van Israël roept in de Bijbelse verhalen altijd mensen op om om hun arm om anderen heen te slaan, om namens die God, in zijn Geest beschermend te zijn voor anderen, voor bedreigden, voor de zwakken, voor mensen in gevaar, voor mensen die worden onderdrukt.
Moeilijker hebben we het met de bede voor de Koning. Als de dagen van een koning verlengd worden van geslacht op geslacht, van generatie op generatie, dan moet zo’n Koning eeuwig leven. Dat kan toch niet bedoeld zijn. Waarom zouden we dat aan God vragen? Dat wordt dus ook niet gevraagd. Het gaat hier niet om een mens die Koning is, maar om een instituut Koning waar aan de verlangens van de God van Israël wordt beantwoord. Daar waken trouw en waarheid. Niet een meneer Trouw of een mevrouw Waarheid, ook niet de kranten zoals we die hebben gekend in en na de Tweede Wereldoorlog, maar de inhoud van het regeren. Wij willen eerlijk geregeerd worden. In trouw aan de geboden van God en in waarheid van politici. De zorg voor de armen moet daarbij dus voorop staan, bescherming van de zwakken. Dan wordt die tent ook duidelijk. In het Hebreeuws wordt gesproken over een eeuwige tent, maar dat klinkt zo raar, dus vragen we maar om altijd te mogen wonen in die Tent. Maar de Bijbel belooft ook dat God zijn tent op aarde zal spannen. Dan is er geen angst en bedreiging meer, dan zijn alle tranen gedroogd. Het is er de hoogste tijd voor, tijd om de wereld daarvoor klaar te maken. Daar mogen we elke dag aan werken, ook vandaag weer.