Marcus 11:26-33
We hebben er zo’n mooi woord voor, legitimering. Zijn je daden legitiem ofwel is er een wet of voorschrift waarop je je kunt beroepen. of nog mooier, is er een autoriteit die je een opdracht voor je gedrag heeft gegeven. De diaken uit Wijchen die terecht stond omdat ze een uit te zetten gezin had helpen inpakken beriep zich op haar ambt, ze was immers door haar kerk aangesteld om de armen te helpen en dus kon ze niet anders dan de kinderen in haar armen nemen toen die werden uitgezet met hun ouders. De rechter sprak haar dan ook vrij. Maar wie springt in de bres voor twee Amsterdamse meiden die uitgezet dreigen te worden naar Turkije? Ze zijn 14 en 16 jaar oud. Oud genoeg om zelf op een vliegtuig te stappen, naar een land dat ze niet kennen want 11 jaar geleden kwamen ze hier in Nederland bij hun vader wonen. In Turkije mogen ze naar de Nederlandse ambassade om te vragen of dat mag,dat wonen in Nederland bij hun vader, dat waren ze elf jaar geleden namelijk vergeten, ze hadden dat ook niet helemaal goed begrepen. Iedereen moet de wet kennen nietwaar en dus moeten ze terug. Regels zijn regels. Maar wie springt er voor hen in de bres. Nederland heeft ooit in New York een verdrag getekend dat we gezinnen niet uit elkaar halen. Deze Amsterdamse meiden wonen bij hun Nederlandse vader en Nederlandse stiefmoeder en volgens de leiding van hun school is dat een gelukkig en stabiel gezin waarin de meiden opgroeien tot nuttige burgers. Op grond van wie of wat mogen we nu kritiek hebben op de beslissing hen terug te sturen naar Turkije. Doen we dat omdat een God wil dat we op goede voet met vreemdelingen komen, of omdat onze godsdienst zegt dat je je naaste lief moet hebben als jezelf en we zelf onze dochters van 14 en 16 voor geen goud op een vliegtuig naar Turkije zouden zetten? Of doen we dat omdat we van mensen houden en bureaucratisch gedrag in dit geval uiterst wreed vinden. Eigenlijk maakt het antwoord op de vraag naar de legitimiteit van onze protesten tegen wat de Amsterdamse meiden wordt aangedaan niet uit. De vraag is verkeerd. De vraag is of we met elkaar in een samenleving willen leven waarin we elkaar dit willen aandoen. Waar de voorhof van de Tempel een marktplaats is geworden en waar voor samen maaltijd houden geen plaats meer is. In het verhaal van Jezus van Nazareth zwijgen de vraagstellers op dit punt, maar de protesten tegen de wreedheid van een absurt beleid mogen niet tot zwijgen worden gebracht.
?