Psalm 10
Vandaag zingen we een Psalm zonder opschrift. De enige psalm in de Bijbel die niet een opschrift heeft. Geen titel, geen melodie, geen dichter of doel wordt genoemd. De geleerden nemen aan dat het komt omdat we eigenlijk gewoon het tweede deel van Psalm 9 zingen. Daar was ook al sprake van ellende maar het leek er tenminste nog op dat de God van Israël zich er mee bezig zou gaan houden. Maar Psalm 9 eindigt met het woordje “sela” dat in alle andere Psalmen alleen staat op een punt waar even een adempauze genomen kan worden. En omdat de volgende Psalm dus zonder het gebruikelijke begin staat geschreven zou je inderdaad best kunnen aannemen dat de beide Psalmen bij elkaar horen en misschien wel ooit als 1 Psalm in de bundel hebben gestaan. Toch is het helemaal niet verkeerd eens de aandacht te vestigen op deze tiende Psalm.
Het gaat hier over de goddelozen. Nu zijn in de Bijbel de goddelozen niet direct de mensen die niet geloofden in de God van Israël. Mensen die ergens anders in geloven worden in de Bijbel Heidenen genoemd. Die geloven in goden die ze zelf hebben gemaakt, maar ook van die zelfgemaakte goden mag je over het algemeen niet doden, niet stelen, niet liegen en het volk waar je bij hoort niet in gevaar brengen. Zelfs het beledigen van die goden is meestal behoorlijk strafbaar. Goddelozen zijn in de Bijbel die mensen die zich niet houden aan die eenvoudige regels. Ze maken zich volgens deze Psalm zelf wijs dat er geen God bestaat. Niemand die immers rekenschap vraagt van hun daden? Ze kunnen er schijnbaar ongestrafd op los roven, armen uitbuiten, weduwen en wezen onderdrukken, liegen en bedriegen en anderen gebruiken om hun eigen lust te bevredigen. Alleen als ze echt rijk zijn gaat het knagen, dan vervloeken zij de God van Israël en moeten zij luid laten weten hoe verachtelijk die God van delen en medemenselijkheid wel niet is.
De Psalmdichter vraagt zich af hoe mensen toch zo dwaas kunnen zijn. De God van Israël hoort immers het schreeuwen van de onderdrukten, met opgeheven arm bevrijdde hij zijn volk uit de slavernij in Egypte. De God van Israël hoort de wens van de nederigen, hij bemoedigt hen en luistert met aandacht. De God van Israël doet recht aan wezen en verdrukten, daar kom je niet zomaar van af. In de Bijbel is het aanwezig zijn van armen en behoeftigen een schande voor de rijken. Zolang er nog armen zijn, zolang er nog honger wordt geleden, mensen geen kleding kunnen kopen, zieken creperen omdat er geen zorg is, deugen de rijken niet. Het bestaan van de minsten is een directe aanklacht tegen de rijksten. Natuurlijk hoor je dan dat mensen dat aan zichzelf te danken hebben. Ze roken te veel, ze drinken te veel, ze eten verkeerd en daardoor worden ze ziek. Wie aan het gif en het verkeerde voedsel verdient heeft en er rijk van geworden is moet je daar niet op aanspreken. Er ligt dus ook een keus in deze Psalm. Bij wie wil je horen, bij de volgers van de Weg van de God van Israël? Of bij de goddelozen? Elke dag opnieuw mag je kiezen. Ook vandaag weer.