“Leve koning Adonia!”

1 Koningen 1:22-40

Pracht en praal tekenen in onze wereld de Koning. We hebben het nog niet zo lang geleden nog kunnen meemaken. Herauten, militairen in galauniformen, prinsen en prinsessen overal vandaan, tekenden de verheffing van de kroonprins tot Koning. Zo had ook Adonia het georganiseerd. Eerst had hij een escorte gevormd van ruiters en paarden, van soldaten voor hem uit en achter hem aan en toen had hij alle belangrijke mensen uitgenodigd voor een offermaaltijd. Vooral die mensen die zich in de steek gelaten hadden gevoeld door David, de oude koning die rillend op zijn bed lag verwarmt door Abisag de schone. Maar zelfverheffing maakt iemand nog geen koning. Een koning wordt je pas bij de dood van de vorige Koning of wanneer de vorige Koning afstand doet ten gunste van jou. Dat was al zo in de dagen van Adonia.

Daarom smeedden de Davidgetrouwe hovelingen een plan. Zij hadden er soms ook persoonlijk belang bij. Batseba was al eens een echtgenoot en een kind kwijtgeraakt en was door de begeerte van David aan het hof gekomen, ze had een zoon gekregen die van de profeet de naam Jedidja had gekregen, geliefde zoon van God. Van zijn vader David kreeg hij de naam Vredevorst, Salomo. Het kon toch niet anders dan deze zoon was vanaf zijn geboorte bestemd om de opvolger van David te worden? Batseba en een aantal hovelingen brachten daarom een bezoek aan David en terwijl zij daar waren werd de profeet Natan aangediend. Die herinnerde David aan zijn belofte en ook Batseba bevestigde nog eens wat David van plan was geweest.

En zo kon ook Salomo tot Koning gezalfd worden. Niet bij het Heiligdom, de Tent der ontmoeting, niet in het Paleis van David, maar bij de Gichonbron, een bron in de stad. Wij zouden bijna zeggen de Koning werd gezalfd bij de dorpspomp. Daar waar mensen elke dag bij elkaar kwamen om water te halen, zonder water immers geen leven. Niks niet met een overmacht aan vertoon van soldaten, niks niet met een maaltijd alleen voor belangrijke personen, maar temidden van de burgers van het Rijk werd Salomo gezalfd. En toen de muziek klonk, de ramshoorn het verzamelen blies, riep iedereen “Leve Koning Salomo” en de trompetten klonken en iedereen juichte zo luid dat de aarde er van dreunde. Ook voor ons dient de Koning dus niet bij alle pracht en praal te vinden te zijn maar bij de dorpspomp, bij de gewone mensen met hun dagelijkse problemen, met hun zwoegen en slaven voor het dagelijks brood. Ooit werd tegen Jezus van Nazareth., zoon van David, gezegd dat hij de geliefde zoon van God was, hij leerde ons altijd, dag in dag uit, aandacht te schenken aan de minsten, zodat we een volk van Koningen en Priesters zouden worden. Het kan nog steeds, elke dag weer, ook vandaag.

Plaats een reactie