Psalm 7
We oordelen zo graag over een ander. We weten altijd precies wat anderen goed of fout hebben gedaan. We steken graag de vinger op om anderen te wijzen op het slechte dat ze hebben gedaan of van plan zijn te gaan doen. Juist in onze dagen lijkt het oordelen over anderen extreme vormen aan te nemen. Als mensen vinden dat iemand iets verkeerd heeft gedaan dan staan ze gelijk klaar met de meest grove verwensingen en zelfs met bedreigingen met de dood. De maat van een onderlinge discussie over goed en kwaad is totaal verdwenen. Daarbij komt dat het meestal niet gaat over het kwaad maar over goed en beter. Over wat er verkeerd is zijn we het meestal wel eens maar over hoe het ten goede te keren verschillen we van mening. Dat terwijl de meeste mensen toch zelf als eerste weten wat ze verkeerd doen en als ze daaraan vasthouden waarom ze vasthouden aan iets dat niet het beste is of zelfs het allerbeste.
Dat is ook het geval in de Psalm die we vandaag met de Kerk meezingen. Een Psalm van David die hij schreef naar aanleiding van de woorden van de Benjaminiet Kusch. Die persoon komt in de Bijbel verder niet voor, de woorden van hem waarover deze Psalm gaat kennen we dan ook niet. Er is een streek in Ethiopië die in de Bijbel Kusch genoemd wordt maar die heeft verder met de stam Benjamin weinig te maken. Maar de feitelijke woorden of de persoon van Kusch doen misschien wel helemaal niet zo ter zake. David was nu eenmaal een Koning. Hij sprak recht en bestreed de vijanden van Israël. Dat zou ook vandaag voor velen genoeg zijn om hem met woorden te verwensen en met de dood te bedreigen. Je wordt gek van de haatmail zei een overigens zeer vriendelijke parlementariër laatst. De psalmist noemt een aantal voorbeelden, hij heeft toch geen onrecht begaan, niet opzettelijk, hij heeft ook geen goed met kwaad vergolden, of iemand zonder reden beroofd. Zulk slecht gedrag kan hij zich niet voorstellen en als hij het wel gedaan zou hebben dan is het achtervolgen en vertrappen inderdaad gerechtvaardigd.
Het is een vriend die u uw feilen toont luidt een oud gezegde uit de Nederlandse Taal. En dat is natuurlijk ook zo. Je bent toch blij als iemand je er op wijst dat je iets fout doet of zelfs dat je ongewild en onbedoeld iemand anders pijn heeft gedaan. Veel mensen schrikken zo erg van het wijzen op dit soort fouten dat ze automatisch in de verdediging schieten en het beschouwen als een persoonlijke aanval. Schimpen, schelden en bedreigen hebben dan ook geen enkele uitwerking. Als je een vriend op zijn of haar fouten wil wijzen bewijs dan eerst dat je een vriend of vriendin bent en dat je louter vriendschappelijke bedoelingen hebt. Zeg eerst dat je ook wel weet dat je vriend of vriendin een ander geen pijn wil doen of schade wil berokkenen, dat de ander ook uit is om het goede te doen en niet dan het goede. Maar dat het gedrag dat je waarneemt onbedoeld en vast ongewild toch de ander pijn doet. Dan doe je je vriend of vriendin niet alleen recht, je komt op voor het recht en voor de vrede. Dat mag elke dag opnieuw, ook vandaag weer.