Psalm 6
Vandaag zingen we een wat bijzondere Psalm met de kerk mee. Het geluid van deze Psalm hoor je in het Oude Testament niet zo vaak. De dichter suggereert namelijk dat hij wat fout heeft gedaan en dat daarom de God van Israël hem heeft verlaten en niet langer steunt. Op die manier krijgen zijn vijanden de overhand en zal het uitlopen op de dood. Dat hoeft hier geen lichamelijke dood te zijn. In de opvatting van de Hebreeuwse Bijbel ben je dood als je leeft zonder de richtlijnen voor de menselijke samenleving. Je leeft dan als het ware in een dode wereld. Daar gaat niks van uit, dat levert niks op. Dat heeft ook geen toekomst. Niets en niemand wordt er nog beter van. Het heeft voor niets en niemand enige betekenis. Het lijkt op ons zwoegen voor winst en profijt, voor hogere beurskoersen en meer vermogen. Uiteindelijk heeft niemand er wat aan als je alles voor jezelf wilt houden. Ook onze economie functioneert alleen als we allemaal willen delen en daardoor het geld wordt rondgepompt in de economie.
De dichter van Psalm 6 bidt om de terugkeer van de God van Israël en doet een beroep op de trouw van die God. De doden noemen de naam van die God niet meer zingt hij. En dat kon wel eens waar zijn want de Naam van de God van Israël is een ontzagwekkende Naam. Die drukt namelijk ook het belangrijkste van die God uit, die God zal er zijn zoals die er zijn zal. Je weet dus nooit hoe je de God van Israël zult ontmoeten, je weet alleen dat als je het waagt met die God hij altijd met je zult zijn. We zijn er overigens gewoon geraakt aan het noemen van die God met het mannelijk Hij. Maar of dat juist is weten we dus ook niet. Onze taal heeft geen persoonlijk voornaamwoord voor een persoon waarvan nooit duidelijk is of het een hij of een zij is. God zal soms mannelijk zijn, God zal soms vrouwelijk zijn, God zal soms mannelijk en vrouwelijk verenigigen. Voor gelovigen in die God verdwijnt het onderscheid immers?
In de Psalm klinkt berouw door. Nachten wordt er gehuild omdat de God van Israël de dichter kennelijk heeft verlaten. Kennelijk vindt de dichter zelf dat hij dat verdient heeft. Dat is niet zo verwonderlijk, wie de richtlijnen voor een menselijke samenleving kent weet wanneer hij meer aan zichzelf denkt dan aan de minsten in de samenleving, wanneer je de naaste niet zo liefhebt als jezelf. En als je meer aan jezelf denkt dan aan de minste dan heb je kennelijk de God van Israël niet nodig, dan red je jezelf wel. Pas als je je op de ander richt dat heb je die God nodig want je richten op de ander in een onvoorwaardelijke liefde is niet eenvoudig. Dat moet iemand vaak voordoen en voor Christenen is het dan zo dat ze geloven dat Jezus van Nazareth hen dat heeft voorgeleefd. Aan zijn leven kun je dan ook leren wanneer je de fout in gaat. Maar de God van Israël zal je niet in de steek laten. Jezus van Nazareth beloofde een helper, een trooster te sturen, zijn Geest en ook de Psalmdichter besluit met de uitspraak dat de God van Israël zijn roep om erbarmen hoort. Elke dag mogen we dus opnieuw beginnen te kiezen voor het leven, voor het onvoorwaardelijk gericht zijn op de minsten, de zwaksten, ook vandaag mag dat weer.