2 Samuel 11:1-27
Wij zijn altijd maar blij als het weer lente wordt, maar in Israël, Juda en de omliggende volken was men minder blij. De lente was de tijd waarop Koningen oorlog gingen voeren. Koning David hoefde zelf niet mee want hij had een bij uitstek ervaren generaal, Joab, die hij zelfs een Heilige oorlog kon laten voeren. En een Heilige oorlog was het die Joab tegen de Ammorieten voerde. Zelfs de Ark van het Verbond trok mee in het leger van Israël en Juda. De twee worden in het verhaal van vandaag steeds apart vermeld. Zo’n eenheid was het leger van David dus nog niet. Maar dat het een heilige oorlog was had wel zijn gevolgen. De soldaten moesten zich extra aan de wetten van Israël houden, wetten die al in de woestijn tijdens de uittocht waren opgesteld. Soldaten van Israël vielen ook onder het gebod “Gij zult niet doden”, daarom moesten zij zich in een oorlog “heiligen”, geheel in dienst stellen van God, extra ritueel wassen, afzien van de bevrediging van lusten en ook de overige geboden van niet stelen, niet begeren, in acht nemen, dus niet verkrachten en plunderen.
Het verhaal van vandaag gaat daarom over de vraag hoe een Koning omgaat met die Wetten. Die Koning zit op een mooie dag op het dak van zijn paleis van de lentezon te genieten. Hij heeft uitzicht op een ritueel bad op het dak van een huis in de buurt. Als een vrouw haar maandelijkse periode had dan moest ze na afloop een ritueel bad nemen. Bij veel Synagogen vindt je nog zo’n badhuis waar de vrouwelijke leden van de Synagoge hun ritueel bad kunnen nemen. Ook bij het bad van de buurvrouw van David wordt dus de wet in acht genomen. Maar dan stuurt de Koning een uitnodiging, of je zijn lusten wil bevredigen. Daar kun je als vrouw moeilijk om heen. Haar man was in het leger en de Koning was de baas nietwaar. David en Batseba plegen dus overspel. Nu was in het Midden-Oosten overspel een vorm van diefstal. De overspelige man had de vrouw van de ander gestolen en de bedrogen echtgenoot mocht dus ook de straf verzinnen. Zo niet in Israël, overspel was een zonde tegen de God van Israël, man en vrouw waren hier gelijk schuldig.