1 Samuel 17:1-30
De Bijbel heeft soms de neiging om verhalen meerdere keren opnieuw te beginnen. Het verhaal dat we vandaag lezen over de komt van een achtste zoon van Isaï hebben we eerder ook al gelezen. En wie het verhaal van Samuël dat we hier lezen van dag tot dag volgt weet dat deze David de herder door Samuël temidden van zijn broers is gezalfd tot koning over Israël. Maar de Bijbel is geen geschiedenisboek en geeft ook geen journalistieke verslagen van historische gebeurtenissen. De Bijbel vertelt ons hoe de God van Israël wil dat onze wereld er uit ziet en hoe wij mensen met elkaar en met die God zouden moeten omgaan. De God van Israël wil een wereld waar het paradijselijk is voor mensen om te leven en dat wij in liefde met elkaar omgaan. De Bijbel is uiteindelijk samengesteld na de ballingschap en dat is in het verhaal van vandaag eigenlijk ook terug te lezen.
In het verhaal dat we vandaag lezen worden ons twee mensen voorgesteld. Twee mensen die elkaars tegenbeeld zijn. Allereerst wordt ons de reus Goliat voorgesteld. Een mens als een boom, wel drie meter hoog en met de bepansering van een Griekse soldaat, zo’n soldaat van het leger dat de wereld had veroverd. Deze man is er op uit te beledigen, te onderwerpen, te vernietigen. Dag in dag uit daagt hij de Israëlieten uit om een tweestrijd met hem aan te gaan. Maar gewone mensen zijn terecht bang voor hem. Wie kan een reus als een oude boomstam aan. Wie doorbreekt het panser van een Griekse hopliet. Daar zijn geen wapens tegen gesmeed, daar is geen kruid tegen gewassen. Heel het leger van Israël siddert van angst als deze reus zich weer opstelt en begint te schreeuwen tegen het leger van Israël. Koning Saul belooft bijna zijn halve koninkrijk en zijn dochter aan de man die deze reus kan verslaan.
En dan wordt ons David voorgesteld. De jongste zoon van Israï. Zeven zonen waren eigenlijk al genoeg maar er kwam er nog een achteraan. Een jong ventje was het toen zijn oudste drie broers dienden in het leger van koning Saul. Hij was herder in de velden bij Bethlehem. In het onherbergzame gebied waar je geen graan kon telen maar waar schapen nog genoeg voedsel vonden om een winstgevende kudde te vormen. David is de zorgzame. Hij zorgt voor zijn kudde en hem wordt de zorg voor zijn broers toevertrouwd. De oude vader Isaï wil weten hoe het met zijn soldatenzoons gaat. David draagt dus de zorg voor de kudde over aan een ander, neemt graan en kazen mee en gaat naar zijn broers. De kazen zijn voor de generaal en het graan voor de broers. David is dus geen krijgsman in dit verhaal. Goliat en David komen tegenover elkaar te staan. Goliat vol van grootspraak, David vol van nieuwsgierigheid. Wie is die onbesnedene die ongestrafd het volk van de God van Israël kan beledigen? Beiden hebben één ding niet dat de beide legers wel hebben. Dat is angst. En wij mogen leren dat angst ook voor een grote reus met de bepansering van een Griekse onoverwinnelijke soldaat niet nodig is. Ook vandaag niet, als wij weten te zorgen voor onze naasten is zorg nergens voor nodig, toen niet en nooit niet.