1 Samuel 14:16-30
Heel langzaam wordt duidelijk hoe Saul de samenwerking met de God van Israël op de verkeerde manier hanteert. Voor ons mag hierdoor heel langzaam duidelijk worden waar we op moeten letten als geweld aan de orde is. In onze samenleving lijkt die vraag niet meer ter discussie te staan. Onze samenleving zelf wordt steeds gewelddadiger. Steekpartijen en schietincidenten nemen toe. Maar ook de roep om toepassing van geweld neemt toe. Eenzelfde roep als de Filistijnen hadden. Kom maar op hadden ze geroepen toen Jonathan en zijn wapendrager de berg hadden beklommen waar de Filistijnen hun wachtpost met heiligdom hadden gevestigd. Ze waren in de pan gehakt. En neemt het geweld tegen de politie in onze dagen nu toe omdat het geweld nu eenmaal toeneemt of neemt het geweld toe omdat ook onze politie sneller geneigd is geweld te gebruiken en zelfs bij een verkeersovertreding tot schieten over kan gaan? Het is een vraag die niet eenvoudig te beantwoorden is maar wel wat vaker gesteld mag worden.
De mannen van Saul worden in dit verhaal wakker met een merkwaardig gezicht op de vijand. Die vijand rent in paniek en verwarring rond in hun legerplaats. Saul moet zelfs onderzoeken wie er van zijn kant mist. Dat blijken Jonathan en zijn wapendrager te zijn. Gelet op de paniek zou er een kans kunnen zijn dat het leger van Saul de overwinning behaald. Maar daarvoor is de hulp van de God van Israël nodig. Dus laat Saul de Ark komen, het enige heilige voorwerp dat nog een beetje lijkt op een godenbeeld uit een Tempel en ook die Ark had lang in een Heiligdom gestaan. De Ark bleek niet nodig. Toen Saul en zijn mannen zich in de strijd hadden gestort merkten ze dat de Filistijnen elkaar aan het afmaken waren. Alle soldaten van Israël zetten de achtervolging in. De Hebreeën, die met de Filistijnen mee hadden gevochten, kozen de kant van de overwinnaars en de soldaten die zich hadden verstopt in de bergen kwamen te voorschijn en deden ook mee.
Nu de overwinning hen geschonken was wilde Saul er desondanks een heilige oorlog van maken. Hij verbood de soldaten die dag te eten, een vastendag moest het worden. Waarom een vastendag? Moest er eten worden gespaard om te delen? Moest er gerouwd worden en gevast als teken dat ook een stukje van jezelf was gestorven? Soldaten hebben kracht nodig, zeker in een achtervolging, dan moeten ze immers harder kunnen rennen dan de achtervolgde vijand? Jonathan, hij weer, begrijpt waar de fout zit. De overwinning is door de God van Israël geschonken en niet door Israël afgedwongen. Hij wist niet van het verbod om te eten en toen hij honing tegenkwam maakte hij er dankbaar gebruik van om op krachten te komen. Daaraan merkte hij ook de fout. Omdat zijn medestrijders niet hadden gegeten raakten ze verzwakt en konden ze de vijand niet zo raken als de bedoeling was geweest. De kans op plundering door de vijand bleef bestaan. Het gaat dus altijd eerst om de mensen en zeker nooit om de eer of om hoe het er uit ziet. Dapperheid als doel brengt niemand verder. Dat mag ook in onze dagen in situaties van geweld nog wel eens bedacht worden.