Lucas 2:1-14
Waarom waren die herders eigenlijk zo bang? Je kunt wel schrikken van een stralende engelfiguur, maar om er nu bang van te worden. Engelen worden op die manier wel niet dagelijks gezien maar de verhalen er over zijn toch wel bekend en meestal betekenen ze iets goeds. Dus waarom waren die herders eigenlijk zo bang? Om dat te begrijpen moeten we het kerstverhaal ontdoen van een heleboel romantische verzinsels die er in de loop van de eeuwen aangegroeid zijn. In het verhaal worden drie machthebbers genoemd. Augustus, Quirinius en David. Een keizer, een stadhouder en een koning. Die Keizer was de baas en die stadhouder zou de baas worden. Die keizer wilde een volkstelling houden. Dat was om te beginnen al schrikken en iets om bang voor te worden. In het oude verhaal van Koning David stond ook iets over een volkstelling, toen kreeg iedereen de pest en gingen er duizenden mensen dood. Zou dat nu ook kunnen gebeuren?
Het volk Israël had het niet gemakkelijk en de volkstelling was in de eerste plaats bedoeld om belasting te kunnen heffen, het volk zou het daarom nog minder gemakkelijk krijgen. Maar er was nog een verhaal over een volkstelling, dat was wat recenter in de geschiedenis. Wij kennen het uit het derde boek van de Makkabeeën, een boek dat niet opgenomen is in de Bijbel maar dat in het begin van onze jaartelling veel werd gelezen. Het gaat over de bezetting door de Grieken, die uiteindelijk werden verdreven door de Romeinen. Toen was er ook een plan voor een volkstelling geweest. Die was bedoeld om het hele Joodse volk te kunnen uitroeien. In dat derde boek van de Makkabeeën staat ook hoe dat niet doorging, volgens dat verhaal hadden engelen het volk gered, maar nu het opnieuw werd geprobeerd was het toch iets om bang voor te zijn. Die volkstelling was iets om bang voor te zijn maar er was ook het bevel om thuis te blijven. Dat kunnen herders zich niet permiteren. Wij kunnen nog thuiswerken als het vervoer in ons land plat ligt maar herders, boeren en vissers kunnen dat niet. En Jozef en Maria? Die deden dat niet. Die namen een gok om hun afkomst van David tot gelding te brengen.
Op grond van die afkomst hadden ze recht op een akker in Bethlehem, de akker van Isaï waar ooit David de herder bij zijn schapen tot koning was gezalfd. Daar werd hun kind geboren, niet in hun of zelfs een huis, er was daar geen plaats, maar bij de dieren zodat het kind in een voederbak gelegd kon worden, gewikkeld in doeken zoals het na zijn sterven in doeken gewikkeld in een graf gelegd zou worden. Dat vertrouwen op de belofte van God dat het land voor eeuwig in de familie zou blijven, dat elke vijfig jaar een familie opnieuw zou mogen beginnen dat bracht de redding voor heel het volk. Die Quirinius zou pas tien jaar na de dood van Koning Herodes stadhouder worden, en het verhaal over Elisabet, Zacharias, Maria en Jozef begon in de dagen van Koning Herodes. Het ligt daarom voor de hand dat de geboorte van een kind in een open veld op een plaats waar het niet thuishoorde de volkstelling deed mislukken. Die stal staat dus ook niet in de Bijbel. Met die geboorte kon de angst van de herders verdwijnen, geen opstand, geen doden, maar vrede op aarde en van de mensen houden. En dat welbehagen in mensen, van mensen houden en vooral van de zwaksten kan ons ook vandaag bevrijden van de angst voor oorlog en ellende. We mogen er vandaag opnieuw mee beginnen, dankzij Jozef en Maria, dankzij dat kind geboren in Bethlehem, de Koning van de wereld.