Ik kom spoedig.

Openbaring 3:7-13

We lezen de brief aan Philadelfia uit het boek Openbaring. Philadelfia was een Turkse stad. Niet een Amerikaanse stad in dit geval. Het was niet een erg belangrijke stad maar wel een vruchtbare stad. Vulkanen in de buurt hadden gezorgd voor een erg vruchtbare grond die vooral geschikt was voor de wijnbouw. In Philadelfia woonde een kleine maar vruchtbare Christelijke gemeente. Een gemeente die net als de andere Christelijke gemeenten wekelijks bij elkaar kwam en daar de Hebreeuwse Bijbel las en elkaar verhalen vertelde over hoe Jezus van Nazareth daarmee om was gegaan en hoe hij de liefde die werd bepleit in de Hebreeuwse Bijbel vol had gehouden door de dood heen. Die jonge Christelijke gemeenten bestonden uit een zeer gemengd gezelschap, Joden, Heidenen, slaven, vrijen, mannen en vrouwen. Binnen de gemeente waren ze allemaal gelijk. De gemeente in Philadelfia werd daar dan ook voor geprezen.

Ze waren om te beginnen erg gastvrij. Zo gastvrij dat daar ook het gevaar school waar ze aan werden blootgesteld. Ze moesten zich het verhaal van Koning Hizkia herinneren. Een koning die de dienst aan de God van Israƫl in ere had hersteld. Een koning dus die weer recht had gesproken zoals het hoorde, die de armen tot hun recht had laten komen. Maar niet iedereen kon zomaar bij die Koning binnenlopen, je moest wel een echte zaak hebben waar recht over moest worden gesproken. De profeet Jesaja beschreef daarom hoe er iemand werd aangesteld die de sleutel had van het huis van David kreeg, de sleutel dus die toegang gaf tot de koning, tot het Recht. Die sleutel was nu in handen van Jezus van Nazareth, de mensenzoon die vanuit de Hemelse Tempel die op aarde zou komen zoals deze brief had geschreven.

Eigenlijk waarschuwt de brief er voor dat de jonge gemeente van Christenen de Hebreeuwse Bijbel moest blijven lezen op de manier die Jezus van Nazareth had voorgedaan. Er zouden Joden komen die het goede werk van de Christelijke gemeente zouden prijzen, maar die tegelijk zouden eisen dat de Heidenen ook Jood zouden worden, zich zouden laten besnijden, de spijswetten zouden volgen, zich aan de reinigingsrituelen zouden houden. Dat zou de gelijkheid met de slaven in de gemeente teniet doen, die konden immers nooit aan die regels gaan voldoen als hun eigenaren niet zelf Jood of Christen zouden zijn geworden. Johannes waarschuwt voor deze lieden. Het effect zou zijn dat het revolutionaire karakter van de Christelijke gemeente zou zijn verdwenen. Niks samenleving waarin ook de minsten tellen, het soort samenleving dat ook door Hizkia opnieuw was begonnen. De gemeente wordt opgeroepen standvastig te blijven. Juist door aan die beginselen vast te houden ook als ze beproefd werden zou de gemeente winnen en de nieuwe samenleving aanbreken. De Geest van Jezus van Nazareth zou ze daarbij helpen, die komt als geroepen, dus spoedig. Ook wij moeten in deze crisistijd vast houden aan de zorg voor de armsten, de papierlozen, de zieken en gehandicapten, al die mensen die vermalen dreigen te worden door de bescherming van de rijken. Elke dag opnieuw moeten we opnieuw die zorg op ons nemen, ook vandaag weer.

Plaats een reactie