1 Tessalonicenzen 2:17-3:5
Wat een slijmerd kon die Paulus toch zijn. Hij had kennelijk die gemeente in Tessalonica gesticht en dat zullen best brave mensen geweest zijn maar om ze nu zo op te hemelen omdat hij er niet heen kon maar vast zat in Athene lijkt toch wel wat overdreven. Maar in het begin van deze brief kon U al lezen hoe Paulus de gemeente prees voor hun geloof en goede reputatie. Het is daarom geen wonder dat de gemeente nogal wat tegenstand te verduren kreeg. Dat ze zo’n goede reputatie hadden konden ze alleen gekregen hebben door de zorg die ze hadden voor de armen in de stad, voor de slaven, voor de zieken en de stervenden. Kennelijk was het een gemeenschap die de naakten kleedden, de hongerigen voedden en de bedroefden troostten. Dat is niet populair. Er is al een hoop geschreven en gesproken over Darfur in de Soedan. De provincie waar mensen van huis en haard worden verdreven, waar vrouwen worden verkracht en mannen en kinderen worden vermoord. De provincie waar Arabische strijders zich beter vinden dan Afrikaanse boeren. Als dan een aktie wordt gestart om de publieke opinie wakker te maken en een onafhankelijk radiostation te starten dan kijken al die vrome christelijke TVkijkers liever naar het betaalde voetbal of de sterren die dansen op het IJs. De belangstelling voor de armen, de zwakken, de meest bedreigden op deze wereld is maar gering. Zo was het eertijds niet in Griekenland. Daar was een groep mensen die de Liefde voor de medemens, de dienst aan God, op de eerste plaats stelden. Die niet geloofden in de goden van goud en beloften, de goden van strijd en overwinning, de goden die winst en verlies in de sport zouden bepalen, maar die geloofden in de enige God die Liefde is, de God die ook in een duistere tijd door een donker dal met zijn kinderen meetrekt. Daarom zagen zij wel wie er langs de kant van de weg zat en riep. Daarom hoorden zij het gekerm wel van hen die gemarteld en vervolgd werden. Daar in het noorden van Griekenland in de provincie die nog steeds Macedonië heet woonde deze gemeenschap die het hart van Paulus had gestolen. Dat is een gemeenschap waar we ook vandaag de dag nog een voorbeeld aan kunnen nemen. Maar hoe rijker we in ons land worden hoe minder we over hebben voor de armen lijkt het wel. In de tijd van het Romeinse Rijk waren er brood en spelen om de mensen rustig te houden en om opstanden te voorkomen. Vandaag de dag hebben we voetbal en sterren op het ijs die hetzelfde doen. Want wat er in Darfur gebeurd is ten hemel schreiend. Maar wie hoort dat?