Psalm 143
Vandaag zingen we met de kerk een boetepsalm mee. Een gebedslied van iemand die zich schaamt voor wat hij heeft gedaan. Het staat in de Bijbel als een psalm uit het boek van de Psalmen maar volgens het opschrift komt het uit de bundel psalmen die David heette. De psalm zelf is gedicht na de ballingschap, daar zijn de geleerden het wel over eens. In die ballingschap is het geloof in de God van Israël opnieuw onder woorden gebracht. De oude verhalen en oude boeken zijn netjes bij elkaar gezet en voor zover nodig in overeenstemming gebracht met de nieuwe manier van spreken over het geloof in de God van Israël die men in de ballingschap had geleerd. De ballingschap zelf was daarbij ook tot een religieuze ervaring geworden. De God van Israël was niet aan een stuk grond gebonden maar trekt mee met het volk, de God van Israël laat het volk ook niet in de steek als het verkeerd heeft gedaan maar wil altijd verder met zijn verbond het volk te brengen naar het land dat overvloeit van melk en honing.
Dat wordt dan lastig voor de individuele gelovige. Je houden aan het verbond met de God van Israël, je naaste liefhebben als jezelf, zou dus een beloning in zich hebben. Logisch is dus dat het niet houden aan het verbond met de God van Israël een hoop ellende met zich zal meebrengen. Maar wie is zo goed dat die zich altijd kan houden aan het verbond? Jezus van Nazareth zou veel later zeggen dat niemand goed is alleen God, hij wilde dan ook niet “goede Meester” genoemd worden. Daarom vraagt deze psalmdichter aan God hem niet voor de rechterstoel te dagen ook al wordt hij gestraft met vijanden die hem laten wonen in duisternis, donker als het graf. Maar als je bedenkt wat die God van Israël betekent dan moet het toch anders in elkaar zitten. Die God laat immers nooit varen het werk dat zijn hand is begonnen?
Hoe verkeerd je ook bezig bent geweest, elke morgen opnieuw mag je nieuw beginnen met de God van Israël, mag je opnieuw je leven in dienst stellen van de Liefde, de onvoorwaardelijke liefde voor de naaste, in dienst stellen van de gerechtigheid die ook de God van Israël betoond heeft. Die vijanden, die belagers, die moet je dus maar aan die God overlaten, dan kun jij je weer richten op het recht doen aan mensen die in onrecht leven. Want uiteindelijk verdien je helemaal dat land van melk en honing niet. Maar je krijgt het toch, dat heet genade. Iedere keer dat je je naaste tot zijn of haar recht laat komen komt dat rijk van vrede en gerechtigheid naderbij. Het is als dat meisje uit Pakistan dat het recht voor onderwijs voor meisjes een stem en een gezicht gaf. Haar vijanden probeerden haar te vermoorden, maar het resultaat was dat nog meer mensen dan daarvoor hoorden van het recht op onderwijs voor meisjes dat beschermd moet worden en gestalte moet krijgen onder alle volken op aarde. Zo kunnen ook wij dat rijk van vrede dichterbij brengen, gewoon er elke dag opnieuw mee beginnen, ook vandaag weer.