Ezechiël 1:1-14
Vandaag beginnen we te lezen in het boek van de profeet Ezechiël. Een moeilijk boek voor ons van een heel bijzondere profeet. Hij moest de ballingen de ogen openen, laten zien wat het betekende om ook in de ballingschap de God van Israël te blijven dienen, of beter, opnieuw te gaan dienen. De profeet Ezechiël is bij uitstek de profeet van het zien en het laten zien. Beelden die wij niet altijd meer herkennen. Wij zijn niet omringd door tempels met beelden en beelden van afgoden op de hoeken van de straten. Tenminste niet de goden en afgoden waar de ballingen in Babel mee omringd waren. Het is jammer dat vertalers de neiging hebben alles zo netjes te vertalen. De oorspronkelijke tekst staat vol met afgebroken zinnen, herhalingen, beelden die beginnen en niet worden afgemaakt. Uit de tekst is duidelijk dat Ezechiël overmand wordt door het visioen dat hij heeft.
De beelden die we zien in de beschrijving van Ezechiël zijn eigenlijk beelden die we tegenkomen in de godsdienst van Babel, van Mesopetamië. Ook nu nog kun je daar ruïnes van tempels bezoeken waar je dit soort beelden van wezens met vleugels, dierlichamen en menselijke gezichten tegen kan komen. Het bijzondere van de droom van Ezechiël is dat die afbeeldingen van goden in zijn droom een eenheid vormen, een wagen die zich door de lucht beweegd. Ook dat beeld van die wagen door de lucht was het beeld van een god, dat was de zon. Maar in het beeld van Ezechiël was de zon niet de god, was ook het onweer niet de god, waren ook de gevleugelde wezens niet de god. Al die beelden en wezens en natuurverschijnselen waren dienaren van de God die Ezechiël in zijn visioen zag, want op die bijzondere wagen was de God van Israël, die wagen was het mobiele heiligdom van de God van Israël.
De goden die Ezechiël in zijn visioen probeert te beschrijven zijn de goden van Babel. In Babel was de dondergod Marduk de hoogste god. Ezechiël laat de ballingen in Babel zien dat zelfs Marduk onderworpen is aan de God van Israël. Je moet maar durven als je als balling in een achterafprovincie van het rijke en machtige Babel jezelf probeert te blijven. De koning was al vijf jaar in ballingschap en er was geen enkel zicht op het einde van de ballingschap. Als je nog wat zou willen met je leven, als je 30 jaar bent is dat verlangen nog zo vreemd niet, dan zou je toch mee moeten doen met godsdiensten die je vooruitgang, carrière en aanzien beloven. Dan moet je je toch niet willen houden aan een Godje dat verslagen werd door het machtige Babel, wiens Tempel werd verwoest. Ezechiël wil kennelijk laten zien dat al dat streven naar vooruitgang en aanzien maar leeg en zonder nut is. Uiteindelijk gaat het om de glorie van de God van Israël, een God die zelfs met ballingen in ballingschap gaat. Die God gaat al die afgoden te boven. Ook wij mogen ons afvragen of we door het streven naar winst en profijt op onze economische markten de God van Israël niet uit het oog verliezen. Ook wij mogen onze ogen wel eens openen voor een God die bij de minsten, de slachtoffers van kapitalisme en winstbejag, is. Een God die ons oproept zijn kant te kiezen, ook vandaag weer.