Numeri 23:27-24:9
Er is een mooi Nederlands spreekwoord dat zegt dat drie maal scheepsrecht is. Als je iets drie maal gedaan of gezegd hebt dan heeft het in elk geval gelding gekregen. Het is bijvoorbeeld niet goed mogelijk om drie maal te liegen. Of men zegt drie maal letterlijk hetzelfde en is kennelijk niet in staat om de waarheid op verschillende manieren te formuleren of men spreekt zich in het drie maal gegeven antwoord tenminste een maal tegen. In ons verhaal worden weer de offers gebracht om de God van Israël gunstig te stemmen. Een vervloeking uitspreken en tegelijk de woede van de plaatselijke God over je afroepen is helemaal niet verstandig. Maar Bileam heeft geleerd dat hij bij de God van Israël helemaal geen magische trucs nodig heeft. Ook al wil Koning Balak maar steeds dat hij vervloekingen uitspreekt, die God wordt niet boos zolang Bileam maar zegent.
Dus begint Bileam maar direct met wat de God van Israël hem ingeeft, tenminste hij spreekt door de Geest van God. Zo spreekt een God die in het midden van zijn volk is. Zijn ogen zijn opengegaan voor de betekenis van de God van Israël. Toch een heel ander soort God dan wat hij gewend is met Baäl en verwante goden. We moeten dat bij het lezen van het Oude Testament voortdurend voor ogen houden. Er zijn goden die je moet dienen door ze te geven, door aan hen te offeren. Goden die lijken op onze goden van carriere en vooruitgang. Je moet geld investeren in je carriere, je moet je gezin en je gezondheid opofferen aan de vooruitgang. De God van Israël vraagt dat allemaal niet. Die vraagt dat je zorgt voor je naaste, voor de minsten in je volk en dat je daarin eigenlijk ook nooit meer investeert dan jezelf kunt dragen. Je moet immers van je naaste houden als van jezelf.
Als je een heel volk hebt waar alle mensen voor elkaar zorgen dan wordt het leven op aarde een leven als in een paradijs. Het beeld dat we wellicht het meest direct herkennen is het beeld van de tuinen langs de rivier. Die zijn voor het volk Israël het meest bekend van de landen van slavernij en ballingschap, van Egypte en van Babel, maar Bileam ziet een volk dat die tuinen langs de rivier al midden in de woestijn heeft door juist die zorg voor elkaar die het volk geleerd heeft van de God van Israël. Dit volk is bevrijdt van slavernij, dit volk moet niks, wordt nergens door gedwongen maar mag alles en leeft in volstrekte vrijheid. Daar kan geen ander volk meer tegenop.
Wie roept dat daar iets goeds van uitgaat zal het zelf overnemen, die ziet het, en zal dus dat goede ook zelf ondervinden, wie roept dat zo te leven met elkaar niks is, zal de zorg van de naaste ook nooit ondervinden en zelf vervloekt zijn. Eigenlijk staat er dat je dus mag kiezen, wil je gezegend zijn of vervloekt, kies je het leven of de dood. Bileam ziet en het kiest het leven. Dat mogen wij ook, elke dag weer opnieuw, zelfs als we eens verkeerd hebben gekozen mogen we opnieuw de keuze voor het leven maken, ook vandaag.