Handelingen 21:27-36
De Tempel in Jeruzalem was een heel gevoelige plek. Wij kunnen ons dat niet meer zo voorstellen. Tenminste Protestanten niet. Rooms Katholieken wel. Nu er kerken gesloten worden laten de Bisschoppen liever de Kerkgebouwen afbreken dan er een andere nuttige maatschappelijke bestemming aan te geven. Protestanten hechten niet zo veel aan het gebouw op zich. Dat had eigenlijk bij die Tempel ook zo moeten zijn. In die Tempel stonden immers geen beelden, zeker geen beeld van God. In die Tempel werd de Wet bewaard, de Wet die samengevat werd in het “Heb uw naaste lief als uzelf”. Maar ongelovigen mochten er niet in. Uiteindelijk moesten juist de mensen in de Tempel laten zien waar de godsdienst van de God van Israël om draaide.
Dat ging dus in de dagen van Paulus meer om de stenen dan om de mensen. In plaats van met elkaar in gesprek te gaan, als Joden onderling, ging men liever af op roddel en achterklap. Het waren de Heidenen, de Romeinse soldaten voorop, die hier de bescherming van de individuele mens moesten verzekeren. Gerechtigheid ging niet uit van het volk van Israël maar van van de Romeinen. De gevoeligheid rond de Tempel zou uiteindelijk uitlopen op de grote opstand en de verwoesting van de Tempel in het jaar 70. Toen wilde de Romeinse Keizer wel godenbeelden in de Tempel plaatsen. Lucas laat hier zien hoe gevoelig dat wel niet was en hoe de keizer zelf die opstand had uitgelokt. Maar al het protest van de Joden riep ook het ingrijpen van de Romeinse militaire macht op. Kritiek klinkt hier dus door op beide kanten. De beweging van Jezus van Nazareth had een andere Weg.
Voor de lezers van het verhaal wordt Paulus ondertussen wel op een voetstuk gezet. Drie maal was aangekondigd dat hij in Jeruzalem zou gaan lijden. Net als het lijden van Jezus van Nazareth drie maal was aangekondigd. En nauwelijks was hij er een week en nam hij de reinigingsvoorschriften zeer streng en ruim ter harte of de menigte liep tegen hem te hoop. Ook nu klonk het “Weg met hem” net als in de dagen van de kruisiging. En net als in de dagen van Paulus zullen we ook in onze dagen tot het uiterste partijen die zeer ver uiteenliggen bij elkaar moeten proberen te brengen.
Nu gaat het over Israëli en Palestijnen verstrikt in een cirkel van geweld en tegengeweld. Het zou beiden moeten gaan om eten en drinken en delen van welvaart en mogelijkheden. Er zijn mensen, ook uit ons land, die dat met boten en demonstraties tot uiting willen brengen. Knielen op het strand zoals de leerlingen dat met hun gezinnen bij Paulus hadden gedaan. We mogen de pogingen tot het stichten van vrede steunen, niet door het veroordelen van de ene of de andere partij, maar door te wijzen op het goede dat gedaan zou kunnen worden. Want ook voor ons geldt dat het kwade bestreden dient te worden door het goede, ook vandaag weer.