1 Petrus 1:1-12
Vandaag lezen we het begin van de eerste brief van Petrus. En Petrus betekent rots. Voor Christelijke gelovigen is de rots waaraan ze zich vastklampen God zelf. En als we geloven dat de Bijbel het woord van God bevat dan hebben we hier dus een brief van God zelf. Maar zo eenvoudig is het niet. Bij Petrus denken we aan de apostel van Jezus van Nazareth en zo noemt de schrijver ook zichzelf. Dan mogen we ons afvragen waarom er niet Simon Petrus staat, of Simon die Petrus werd genoemd, zoals hij in de Evangeliën wordt aangeduid. Als we heel goed Grieks zouden kunnen lezen en schrijven dan zouden we ons ook afvragen hoe het komt dat een vissersman uit een uithoek van Palestina zo mooi Grieks kan schrijven. We weten dus niet echt van wie die brief is. Maar het is een brief die het geloof van de apostelen weergeeft. Het is ook een brief die als een steen des aanstoods kan werken want er staan dingen in die je soms niet graag wil horen.
Het begint al als de schrijver de gelovigen aanspreekt als vreemdelingen. Nu zijn vreemdelingen in onze dagen politiek niet echt populair maar om nu alle gelovigen in Jezus van Nazareth en de God van Israël vreemdelingen te noemen gaat misschien wel ver. Of toch niet? De schrijver, we noemen hem maar Petrus, benadrukt dat we door te gaan geloven nieuwe mensen zijn geworden. De dood bepaalt niet meer ons handelen maar de liefde voor de naaste. Dat is niet gewoon, dat is niet zoals de mensen om ons heen doen, die snappen dat ook meestal niet, dat we aandacht vragen voor de armsten, dat we willen delen met de hongerigen, dat we de naakten willen kleden en de gevangenen recht willen doen. Mensen die dat willen zijn ook politiek niet echt populair. Daarom is vreemdeling misschien niet zo’n rare aanduiding van de gelovigen die meestal Christenen worden genoemd.
Dan volgt er een moeilijke passage in deze brief. Bijbel lezen is niet altijd gemakkelijk. We moeten wachten op een erfenis die we aan het eind van de geschiedenis zullen krijgen en we moeten ons daar nu al over verheugen ook al krijgen we nog een hoop ellende over ons heen. Het lijkt wel het stil maar wacht maar uit de kerk van vroeger waar de rijken en machtigen misbruik van maakten om de armen uit de buiten. Nu wordt U nog onrecht aangedaan maar als je dood bent krijg je je loon wel. Maar dat is niet wat Petrus ons schrijft. We werken nu eenmaal voor een andere wereld, voor een wereld waar inderdaad recht wordt gedaan aan alle mensen, waar alle tranen zijn gedroogd. Maar die wereld is al begonnen met Jezus van Nazareth en ondanks alle ellende houden we nooit op te twijfelen aan de overwinning van die wereld, die komt, die maken we mee. Dat vergt geloof, dat is geloof en door dat vol te houden bereiken we het einddoel ook. Dat is dus niet wachten, maar werken, dat is niet stil zijn maar verkondigen, opstaan tegen de dood in onze samenleving.
De profeten hadden het ons al voorspeld. De ballingen zullen terugkeren, er zal een aarde komen waar de dood niet meer zal zijn, waar iedereen het leven leeft die men verwacht, waar het lam en de leeuw samen weiden en het jong zal spelen in het hol van de slang. Petrus kent ook zijn Oude Testament. Die profeten hadden het ook nog niet echt meegemaakt, maar ze waren er over begonnen en hadden daarmee toekomst gemaakt voor de mensen. Tenminste die toekomst duidelijk laten zien waar God aan begonnen was. Wij mogen die toekomst meemaken zegt Petrus, door ons geloof in die toekomst van God vast te houden en vanuit die toekomst vandaag te werken. Daar mogen we dus elke dag opnieuw mee beginnen, ook vandaag weer.