2 Korintiërs 6:1-7:1
Paulus moet een beroep doen op de gemeente in Korinthe want net als in onze dagen waren er mensen die de gemeente af probeerden te houden van het werk van de Liefde. Ze verkochten een soort christelijk geloof dat direct voordeel bood voor de gelovige. Succes in het zakendoen was daarbij een bewijs van de zegen die de gelovige van God zou ontvangen. Paulus had daar al eerder mee te maken gehad. Hij had de rijken in Korinthe al eens moeten vermanen om te wachten tot ook de armen, de slaven vooral, aanwezig waren om samen de maaltijd te gebruiken. Paulus heeft alleen zichzelf en zijn lot om duidelijk te maken dat een geloof in de God van Israël, in Jezus van Nazareth als bevrijder, nu niet direct een maatschappelijk voordeel voor de gelovige oplevert. Natuurlijk wordt hij geëerd. Er zijn tal van gemeenten door hem gesticht en gemeenten waar hij contact mee heeft en die hij bijstaat in de problemen die een nieuwe gemeenschap van gelijken in het Rijk van de ongelijkheid met zich meebrengt. Maar Paulus en zijn reisgezelschap worden ook in de gevangenis gegooid, ze zijn meestal arm en berooid, op reis met honger, schipbreuk, vervolging en alles wat er bij hoort. Dat kun je ook verwachten als je werkt voor het Koninkrijk van God. Gerechtigheid betrachten, mensen tot hun recht laten komen, daar gaat het om. Niet om de onverschilligheid voor het leven van de minsten die in het Romeinse Rijk heerste, waar slaven buiten de wet gesteld waren en waar dus wetteloosheid heerste als je het vanuit de gemeente bekeek die Paulus gesticht had. Beliar is overigens de naam die men in Joodse secten uit de tijd van Paulus aan het kwaad had gegeven zoals wij vaak over de Duivel spreken. Paulus valt hier ook terug op de oude Wet van Mozes die zegt dat je twee verschillende dieren niet samen de ploeg moet laten trekken. In de Tempel van God horen geen afgoden en de gelovigen tot wie Paulus zich richt zijn nu juist elk een Tempel van de God van Israël. Samenwerken met een ongelovige zou het handelen van de gelovige afstemmen op wat volgens de ongelovige zijn of haar afgod van haar zou vragen. Dat is voor Paulus onbestaanbaar. Juist de nieuwe manier van leven van absolute liefde, liefde voor de minsten en de zwaksten, alle mensen aanzien als broeders en zusters zou een voorbeeld moeten zijn waar heel de samenleving zich naar zou moeten richten. Dat mogen wij ons ook bewust zijn als wij telkens anderen veroordelen om hun handelen terwijl de zwervers ook bij ons op de stoep liggen, mensen niet meer uitkomen met hun te lage inkomen, kinderen op school niet meer de hulp krijgen die ze nodig hebben, zieken en gehandicapten worden verwaarloosd en vernederd. Ook op ons wordt een beroep gedaan aan het werk te gaan voor dat Koninkrijk van God waar alle tranen gewist zullen zijn, om niet te oordelen maar in ons werken voor de zwaksten te laten zien waar het in het geloof in de Messias om gaat. Gelukkig mogen we daar elke dag opnieuw weer mee beginnen, ook vandaag weer.