Je eigen kwaad zal je straffen

Jeremia 2:14-25

Er zijn in onze dagen talloze verslavingen. Mensen die als vrije gezonde mensen geboren zijn raken volledig afhankelijk van hetgeen ze aan verslaafd zijn. Op die manier moet je de vraag verstaan die aan het begin van het stuk staat dat we vandaag lezen. Israël was immers bevrijdt door de God van Israël, die ze het land had gegeven overvloeiende van melk en honing. En nu komt de leeuw van Assyrië die de steden verwoest en ontvolkt en van het land een woestenij maakt. En de soldaten uit Egypte, van Memfis in het zuiden tot Dafne in het Noorden, stropen de heuvels kaal. En die laatste vertaling, van die heuvels is eigenlijk jammer. Er staat namelijk dat de schedel kaalgevreten wordt. En aangezien Israël hier als vrouw wordt aangesproken herinnert dat direct aan de gewoonte om gevangen genomen vrouwen kaal te scheren als teken dat ze slaaf gemaakt waren. Dat Israël een speelbal is geworden heeft het aan zichzelf te wijten. Van recht doen aan allen, van zorg voor de zwaksten en de minsten in het land was al lang geen sprake meer, integendeel, ieder zorgde voor zichzelf op de eerste plaats. Vrijheid voor het individu, geen regels, geen moreel appel, geen betrokkenheid meer bij elkaar en dus geen stabiliteit. Verdragen met grootmachten moesten de veiligheid waarborgen. De Egyptische Nijlgod en de Assirische god van de Eufraat moesten beurtelings meer veiligheid bieden dan de God van Israël. Dat daardoor de onveiligheid alleen maar toenam werd niet gezien en niet geloofd. Het juk van de Wet van heb uw naaste lief als uzelf werd afgeworpen, de riemen van behandel een ander zoals je zelf wilt worden behandeld werden doorgesneden. Het gevolg was dat Israël een speelbal werd van alle godsdiensten en culturen die haar de baas wilden zijn. Een verwilderde wijnstok werd het, het lijkt nog wel vruchtbaar maar de vruchten zijn niet meer te eten en ongeschikt voor de wijn. Het vuil dat het nalopen van andere goden op de kleren achterlaat is niet meer weg te wassen of uit te poetsen. De kameel en de ezelin worden gebruikt om aan te duiden dat ook Israël zich overgaf aan de Tempelprostitutie die gewoon was in Kanaän en onderdeel uitmaakte van de godsdienst van Baäl. Godsdienstigheid gemeten aan sexuele potentie wordt in de Bijbel altijd als een gruwel afgeschilderd, vooral als die sexuele activiteiten helemaal niet passen bij de gelovigen die er toe verplicht worden. Het is beestachtig hoe mensen zich moeten gedragen om andere goden een plezier te doen, goden die niets terugdoen. Soms lijkt het of we onze eigen cultuur terugzien waar mensen hun eigen persoonlijkheid moeten opofferen om maar succesvol te lijken, om maar mee te kunnen doen met de goden van winst en profijt, de goden van hebben en meer hebben, van houden en profiteren. Daar speelt het uiterlijk ook een belangrijke rol, een sexuele rol, daar moeten mensen zich langdurig laten martelen en pijnigen om maar aan idealen te beantwoorden die verder niets brengen en niets opleveren. In dat streven is geen plaats voor mensen die niets te bieden hebben, die langs de kant van de weg zitten, die in schulden zijn geraakt. Maar voor die mensen roept de God van Israël onze aandacht, die mensen kunnen onze samenleving tot een ideale samenleving maken. Niet hoe we er uitzien bepaald de hemel op aarde, maar of de minsten deel van van leven hebben. Daar mogen we ook vandaag weer aan werken.

Plaats een reactie