Jeremia 14:1-10
1 Dit zijn de woorden die de HEER richtte tot Jeremia naar aanleiding van de grote droogte: 2 ‘Juda treurt, de steden kwijnen weg, in het zwart gehuld zit de bevolking op de grond, jammerklachten klinken uit Jeruzalem. 3 De rijken sturen hun knechten om water. Ze komen bij de putten, maar water vinden ze niet. Met lege kruiken keren ze terug. Verslagen en beschaamd houden ze het hoofd bedekt. 4 Het land is dor en uitgedroogd, want de regens bleven uit. De boeren staan verslagen, ze houden het hoofd bedekt. 5 Ja, zelfs de hinde in het veld laat het jong dat ze wierp in de steek, want er is geen groen. 6 Op kale heuvels happen wilde ezels als jakhalzen naar adem. Hun ogen breken, want er is geen gras.’ 7 ‘HEER, al getuigen onze wandaden tegen ons, grijp toch in omwille van uw naam. Talloze malen waren wij U ontrouw, wij hebben tegen U gezondigd. 8 Bron van hoop voor Israël, redder in tijden van nood, waarom bent U als een vreemdeling in dit land, als een reiziger die maar één nacht blijft? 9 Waarom bent U als een radeloze man, als een soldaat die ons niet kan redden? U bent toch in ons midden, HEER, wij behoren U toch toe? Laat ons niet in de steek.’ 10 ‘De HEER zegt over dit volk: Maar al te graag dwalen ze weg, ze sparen hun voeten niet. De HEER schept geen behagen meer in hen. Nu brengt Hij hun wandaden in rekening, nu bestraft Hij hun zonden.’ (NBV21)
Bij alle militaire dreiging die op het land Juda afkomt is er in het gedeelte dat we vandaag lezen ook sprake van een grote droogte. En regen is nodig om het graan en het gras te laten groeien. Zonder gras geen vee en zonder graan geen brood. Maar het is zo droog in Jeruzalem dat zelfs de rijken niet meer te drinken hebben. De knechten die er op uit zijn gestuurd om een kruik water te halen keren beschaamd weer terug, er is niks meer. Ook de wilde dieren reageren op deze uitzonderlijke situatie. De hinde plant zich niet meer voort en de wilde ezels staan te verdrogen en verdorsten op de kaal geworden heuvels. Dat is toch wel heel erg. Het land dat overvloeide van melk en honing is verkeerd in een woestijn. Smekend richt het volk zich tot de God van Israël. Het is zich steeds meer bewust van de wandaden die het heeft verricht.
Maar op deze manier blijft er geen volk Israël over en heeft straks ook die God geen volk meer dat hem eer bewijst. Het is alsof die God niet bij dat volk hoort, zoals een reiziger wel te gast is en mee mag eten en mag blijven slapen maar dan weer verder reist omdat hij er niet bij hoort. Het antwoord van de God van Israël is dat het volk zelf afgedwaald is van de God van Israël, niet God laat het volk in de steek, het volk laat die God in de steek, heeft die God al lang geleden in de steek gelaten door andere goden achterna te lopen. Ophouden met het recht doen aan de weduwe en de wees heeft gevolgen. De goden van vruchtbaarheid en voorspoed voorrang geven boven de God van Israël, van delen met de zwaksten en de minsten, is lang nadien nog te merken. En ook wij mogen ons daar zorgen over gaan maken. Talloze gehandicapten die afhankelijk zijn van een beschermde werkomgeving zijn op straat komen te staan. Ze zullen ons als een molensteen om onze hals gaan hangen. Het miljard dat bezuinigd wordt op ontwikkelingssamenwerking zal niet alleen voor ontelbare hongerdoden gaan zorgen het zal zich ook tegen ons keren. Het zal een voedingsbodem worden voor haat en wrok.
Jonge mensen zullen zich genoodzaakt zien van onze rijkdom te komen halen als wij hen geen toekomst willen geven en niet willen delen. Dat zijn geen dreigingen, zo gaan die zaken. In ons eigen land zijn Oost Groningen en Limburg leeggelopen omdat wij het werk en de rijkdom eenzijdig concentreren in de Randstad. Zo zal het ook gaan met arme delen van Europa en met Afrika. Nu zijn de eerste sporen ervan al te merken. Maar net als het volk van Jeremia dat doof bleef voor de waarschuwingen toen het nog kon, blijven ook onze bestuurders doof en gedogen ze slechts dat de ene groep in de samenleving opgehitst wordt tegen de andere. Ze stellen ondertussen wel de woonsubsidie voor de rijken veilig. Alleen samen met mensen die ook geloven in de wereld zonder honger en geweld kan dat tij gekeerd worden. Dan moeten allen opstaan en stem geven aan de armen en aan het werk gaan voor dat Koninkrijk van de God van Israël, vandaag kan het nog.