Psalm 32
1 Van David, een kunstig lied. Gelukkig de mens wiens ontrouw wordt vergeven, wiens zonden worden bedekt. 2 Gelukkig als de HEER zijn schuld niet telt, als in zijn geest geen spoor van bedrog is. 3 Zolang ik zweeg, teerden mijn botten weg, kreunend leed ik, de hele dag. 4 Zwaar drukte uw hand op mij, dag en nacht, mijn kracht smolt weg als in de zomerhitte. sela 5 Toen beleed ik U mijn zonde, ik dekte mijn schuld niet toe, ik zei: ‘Ik beken de HEER mijn ontrouw’ – en U vergaf mij mijn zonde, mijn schuld. sela 6 Laten uw getrouwen dus tot U bidden als zij in zichzelf een zonde vinden. Stormt dan een vloed van water aan, die zal hen niet bereiken. 7 Bij U ben ik veilig, U behoedt mij in de nood en omringt mij met gejuich van bevrijding. sela 8 ‘Ik geef inzicht en wijs de weg die je moet gaan. Ik geef raad, op jou rust mijn oog. 9 Wees niet redeloos als paarden of ezels, die met bit en toom worden bedwongen, dan zal geen kwaad je treffen.’ 10 Een slecht mens heeft veel leed te verduren, maar wie op de HEER vertrouwt wordt met liefde omringd. 11 Verheug u in de HEER, rechtvaardigen, en juich, zing het uit, u die oprecht bent van hart. (NBV21)
Vandaag zingen we met de Kerk een psalm over zonde en vergeving. Het zijn woorden uit een oude kerkelijke taal en voor veel mensen zijn ze afgesleten en lege clichés geworden. Dat komt met name doordat er door de gebruikers van deze woorden al een klank van veroordeling in ligt. Wij zijn allen zondig en onze zonden moeten nodig vergeven worden. Daarmee veroordelen wij ons zelf en alle andere mensen. Dat terwijl we toch goede burgers willen zijn die ons netjes aan de regels houden en van tijd tot tijd ook voor een ander willen zorgen. We vermijden ruzie te maken en of je het nu wil geloven of niet, de meeste mensen in ons land zullen tijdens hun leven nooit een mens met opzet ernstig verwonden of zelfs doden. Wat dan al die mensen te veroordelen en te roepen dat ze zondig zijn en dat hun zonde vergeven zou moeten worden. In de zestiende eeuw schreven Gereformeerde leraren in Duitsland zelfs op dat de mens, wij allemaal dus, slechts bekwaam zou zijn tot alle slechts en niet in staat tot enig goeds. Voor Duitsers zou dat misschien kunnen gelden, ook niet natuurlijk, maar voor ons klinkt dat toch zwaar overdreven.
Maar de Psalm gaat niet over een veroordeling maar over vergeving. Vergeving van schuld heeft iets bevrijdends. We hebben iemand iets aangedaan, hebben daarover spijt betuigd en geprobeerd het goed te maken en dan roept die ander dat het je vergeven wordt. Dat lucht op, zeker als je de eerste was die ongelijk wilde bekennen en zich kwetsbaar wilde opstellen door toe te geven dat je fout zat. Als we zo over zonde en vergeving gaan praten wordt het iets alledaags. Laat dat nu net de bedoeling van deze Psalm zijn. Dat oordeel van de God van Israël is niet na je dood in een plechtige rechtszaak waar je ziel op gewogen wordt, te licht bevonden natuurlijk en de schaal in evenwicht gebracht wordt door de dood van Christus. Dat is een beeld dat je in kerken nog wel eens uitgeschilderd ziet, het plafond van de Grote kerk in Alkmaar is daar een monumentaal voorbeeld van. Maar het is niet wat deze Psalm bezingt. Deze Psalm bezingt het leven van alle dag. Waar zijn we ontrouw geweest aan de God van Israël? Dat hoeft een ander ons niet te vertellen, dat weten we zelf als eerste.
Als we vroeger een mooi bord lieten vallen bij de afwas dan riepen we: “zonde”, het was onherstelbaar gebroken. Voor borden is dat niet zo heel erg, maar als de relatie tussen mensen zo gebroken wordt dat dan die breuk tot oorlog of moord en doodslag leidt dan is het wel heel erg. Nu is voor de God van Israël niets onherstelbaar. Die God leidde immers zijn volk uit de slavernij naar een land dat overvloeide van melk en honing. En toen dat volk alle banden met die God verbrak en andere goden achterna ging lopen gaf die God niet op en bracht hij zijn volk weer thuis en gaf ze de gelegenheid het verwoeste land en de verwoeste stad weer op te bouwen. Zo zond hij ook zijn zoon om mensen weer een plek in de samenleving te geven, niemand bleef buitengesloten, zelfs melaatsen konden weer meedoen. De invloed die de dood op het handelen van mensen had kon ongedaan worden gemaakt. Op die momenten dat we ons bewust worden van onze onvolmaaktheid, iedereen maakt fouten, iedereen kwetst wel eens een ander, dan is dat niet onherstelbaar, dat kan vergeven worden. Als je bereid bent je eigen onvolmaaktheid te erkennen en ruiterlijk uitkomt voor je fouten dan kun je opnieuw beginnen met de wereld om je heen. Dat is vaak een hele opluchting, dat bevrijdt, dan kun je echt zingen. Het kan je elke dag opnieuw gebeuren, ook vandaag weer.