1 Samuel 6:1-12
1 De ark van de HEER was intussen al zeven maanden op Filistijns grondgebied. 2 Nu riepen ze ook de priesters en de waarzeggers erbij en legden hun de vraag voor: ‘Wat moeten we doen met de ark van de HEER? Hoe kunnen we hem het beste terugsturen?’ 3 Het antwoord luidde: ‘Als u de ark van de God van Israël terugstuurt, laat hem dan niet zonder meer weggaan. Geef in ieder geval een schadeloosstelling mee, dan zult u genezen en te weten komen waarom u al die tijd zo hard bent aangepakt.’ 4 ‘Waaruit moet die schadeloosstelling bestaan?’ vroegen ze, en het antwoord luidde: ‘Er zijn vijf vorstendommen. Geef daarom vijf gouden gezwellen mee en vijf gouden muizen. Alle vorstendommen hebben immers onder dezelfde plaag geleden, ook de stadsvorsten zelf. 5 Maak beeldjes van uw gezwellen en van de muizen die uw land hebben geteisterd, om zo eer te bewijzen aan de God van Israël. Misschien laat Hij u dan met rust, en ook uw goden en uw land. 6 Waarom zou u zich hardnekkig verzetten, zoals Egypte en de farao hebben gedaan? Toen Hij hard tegen hen optrad moesten zij de Israëlieten toch ook laten gaan? 7 Dit moet er gebeuren: Zorg voor een nieuwe wagen en twee zogende koeien die nog nooit een juk hebben gevoeld. Span de koeien voor de wagen, haal hun kalveren bij hen weg en breng die naar de stal. 8 Zet de ark van de HEER op de wagen met daarnaast een kistje met de gouden voorwerpen die u ter genoegdoening meegeeft, en laat die wagen zijn eigen weg gaan. 9 Als hij voor uw ogen de grens over rijdt in de richting van Bet-Semes, dan betekent dat dat de God van Israël deze ramp over ons heeft voltrokken. Zo niet, dan weten we dat niet Hij ons met dit leed heeft getroffen, maar dat het toeval was.’ 10 En zo gebeurde het. Ze spanden twee zogende koeien voor de wagen en sloten hun kalveren op in de stal. 11 Ze zetten de ark op de wagen en daarnaast het kistje met de gouden muizen en de beeldjes van hun gezwellen. 12 De koeien liepen regelrecht naar Bet-Semes. Ze loeiden wel, maar bogen niet af naar links of rechts. De Filistijnse stadsvorsten volgden hen tot aan de grens met Bet-Semes. (NBV21)
Zo’n toverkist van een machtige God wil je niet te lang houden. De Filistijnen hadden hem zeven maanden lang doorgeschoven van de ene stad naar de andere, maar het bleef zeuren. De strijdbare mannen hadden onder aanvoering van hun stadsvorsten gezwellen gekregen. In de dorpen brak er prompt een muizenplaag uit. Het was niet te harden en na zeven maanden was genoeg genoeg. Iedereen die op bestuurlijk, militair en religieus gebied iets te vertellen had werd opgeroepen mee te denken over het vraagstuk hoe een beetje fatsoenlijk van de toverkist af te komen. Natuurlijk waren er mensen die van toeval spraken. Niet alle rampspoed kan je toch aan de kist van een overwonnen God toedichten? Dan doe je ook je eigen God tekort, die had immers voor jouw overwinning gezorgd. Uiteindelijk werd een klassieke truc bedacht.
Een splinternieuwe kar met twee koeien er voor. De Ark er op en dan maar kijken waar de koeien heen zouden gaan, naar Israël of naar hun eigen stal waar hun kalveren stonden. Op die manier zijn later nog heel wat heiligdommen, kerken en steden gesticht. Tegenwoordig zie je het als loterij op een plattelandskermis: “waar schijt de koe”. Zoals in dit verhaal verwacht mag worden keert de Ark zonder aarzelen terug naar Israël. De eer van Israël was hersteld. Ze wilden de Ark dan ook kwijt omdat ze bang waren voor de aanwezigheid van de Heer, de God van Israël. Een bij uitstek Heidense opvatting over tovergoden. De God van Israël kenmerkte zich immers door er te zijn daar waar het volk die God nodig had. Die God was er juist in zijn richtlijnen, in zijn gerechtigheid en barmhartigheid. Dat was de God die je naar het beloofde land bracht volgens de opvatting van Israël. De Filistijnen bleven twijfelen. Er was immers geen beeld van die God?
Niemand heeft die God ooit gezien en daarom wordt er ook tegenwoordig nog aan die God en worden gelovigen voor dwazen uitgemaakt. De Ark was door de Heidenen weer teruggestuurd naar Israël. Net als de Egyptenaren hadden de Filistijnen dit symbool van Israël overladen met goud het land uitgejaagd. Gouden puisten en gouden muizen, de aambeien waren waarschijnlijk toch lastig in goud te vatten geweest. Geschenken aan een God moest volgens de leer van Heidenen die God gunstig stemmen. De Israëlieten hadden moeten leren dat zo’n door mensen gemaakt object van verering alleen maar ellende kon brengen. Er was iets anders voor nodig. In die Ark lagen richtlijnen voor een menselijke samenleving. Die waren het hart van de godsdienst van Israël. Die richtlijnen over liefde en gerechtigheid moest je volgen, uiteindelijk vervullen, die richtlijnen waren er niet om vroom aanbeden te worden. Die richtlijnen waren er al helemaal niet om als wapen in een oorlog te dienen. Ook daarin is er nog steeds niets veranderd.