1 Samuel 2:12-26
12 De zonen van Eli waren mannen die nergens voor terugdeinsden. Ze trokken zich niets van de HEER aan 13 en maakten misbruik van het recht dat priesters hadden op een deel van de offergaven. Wanneer iemand een offerdier liet slachten, dan kwam er als het vlees gaar was een priesterknecht met een drietandige vork. 14 Daarmee prikte hij in de pot, de pan, de ketel of de schaal, en alles wat aan de vork bleef hangen, eigende de priester zich toe. Zo verging het alle Israëlieten die in Silo kwamen offeren. 15 Sterker nog, soms kwam de priesterknecht al voor er rook van het vet opsteeg eisen: ‘Geef het vlees aan de priester om het te roosteren. Maar wel rauw; bereid vlees wil hij niet!’ 16 Als dan degene die aan het offeren was antwoordde: ‘Wacht tenminste tot er rook van het vet komt, dan kunt u nemen wat u hebben wilt,’ zei de knecht: ‘Geef op! Anders neem ik het met geweld!’ 17 De HEER nam het wangedrag van Eli’s zonen zeer hoog op; ze toonden geen eerbied voor de gaven die de HEER toekwamen. 18 De jonge Samuel diende de HEER, en droeg daarbij een linnen priesterhemd. 19 Zijn moeder maakte ieder jaar een nieuw manteltje voor hem, dat ze meebracht wanneer zij en haar man hun jaarlijkse offer kwamen brengen. 20 Eli zegende Elkana en zijn vrouw dan met de woorden: ‘Moge de HEER u bij deze vrouw nog andere kinderen geven, in plaats van de jongen die zij aan de HEER heeft afgestaan.’ Daarna gingen ze weer terug naar huis. 21 De HEER zag inderdaad naar Hanna om: ze werd opnieuw zwanger en baarde nog vijf kinderen, drie zonen en twee dochters, terwijl de jonge Samuel dicht bij de HEER opgroeide. 22 Inmiddels was Eli op hoge leeftijd gekomen. Van tijd tot tijd bereikten hem geruchten over wat zijn zonen de Israëlieten allemaal aandeden, en dat ze zelfs sliepen met de vrouwen die dienstdeden bij de ingang van de ontmoetingstent. 23 Dan verweet hij hun: ‘Waarom misdragen jullie je zo? Van alle kanten hoor ik slechte dingen over jullie. 24 Het is niet veel fraais wat het volk van de HEER over jullie te vertellen heeft. Zo gaat het niet langer! 25 Wanneer mensen elkaar kwaad doen, kan God tussenbeide komen, maar wanneer mensen zondigen tegen de HEER, wie zal dan voor hen pleiten?’ Maar de zonen weigerden naar hun vader te luisteren; de HEER had namelijk besloten hen te doden. 26 Intussen groeide Samuel verder op. Hij was zeer geliefd, zowel bij de HEER als bij de mensen. (NBV21)
Het is geen wonder dat het volk van Israël de afgodendienst van Kanaän achterna ging lopen. Het werd hen voorgedaan in het Heiligdom van de God van Israël. Door de Priesters nog wel. In de nieuwe Bijbelvertaling heten ze afpersers. Er staat eigenlijk dat ze de zonen van Belial werden genoemd. Maar wij kennen Belial niet meer en hen hoerenzonen noemen zou een belediging voor de hoeren zijn. De schrijver van het eerste boek Samuel drukt diepe minachting uit voor hetgeen hier in het Heiligdom van de God van Israël aan de gang is. Je wilt als Priester in Israël echt niet horen bij het soort graaiers dat ons hier geschilderd wordt. Ze sturen notabene een knecht met een soort mestvork die de potten, de pannen, de schalen of de ketels afschuimt en al het vlees dat er aan blijft hangen meeneemt voor de beide priesterzonen. Zelfs als de gelovige eerst toch de schijn van offeren wil maken, als de rook van het verbrande vet opstijgt naar God, dan wordt hen dat onmogelijk gemaakt, zelfs religie is niet meer heilig voor deze priesters. Om te snappen hoe erg dit is moeten we ons verdiepen in het offeren in de godsdienst van Israël en de betekenis er van.
Elke morgen en elke avond werd er bij de tent van de ontmoeting geofferd. Dat offeren was niet om de God van Israël te voeden, of om die God tevreden te stellen, of om een gunst van die God te krijgen maar om degene die geofferd had te bevrijden. In de eerste plaats te bevrijden van hebzucht. Je offert van je bezit omdat je bereid bent van je bezit te delen. Je bent bereid om te delen omdat je je er van bewust bent dat wat je hebt gekregen is van de God van Israël. Daarom mochten de priesters van het Heiligdom uitdrukkelijk mee eten van het vlees, het meel of van het gevogelte dat werd geofferd. Maar de manier waarop de zonen van Eli er mee omgingen deed het er bijna op lijken dat er werd geofferd aan de Priesters zelf. Op de hoogtijdagen moest er ook gedeeld worden met de familie, de meiden en de knechten en de armen en de vreemdelingen die bij de offeraars woonden. Daar zal weinig van terecht zijn gekomen met zulke voorbeelden Wel bij de ware gelovigen in de God van Israël. Hanna en Elkana.
Hanna maakte elk jaar voor haar opgroeiende zoon een nieuwe mantel en gekleed in zijn witlinnen kleed groeide Samuel op tot een voorbeeldig tempeldienaar die ging zorgen voor de steeds ouder wordende Hogepriester. Zo’n jonge hulp zal de Hogepriester nog wat extra aanzien gegeven hebben ook. Hanna kon trots op hem zijn en had thuis haar handen vol aan haar vijf andere kinderen. Dat de onvruchtbare vruchtbaar zou worden bewees zich in de praktijk. Maar hier staan weer twee partijen tegenover elkaar. Beide staan in dienst van de God van Israël, maar de ene partij is bevrijd van hebzucht en het najagen van winst en bezit, terwijl de andere partij graait wat het graaien kan. We weten niet precies wanneer de eindredactie van het boek Samuel heeft plaatsgevonden maar we kunnen ons voorstellen dat het verhaal over de zonen van Eli scherpe kritiek inhoudt op een manier van priester zijn die zich zelfs in onze dagen wel voordoet als de schalen in een kerkdienst worden doorgegeven terwijl de voorganger de gemeente opzweept om meer en nog meer te geven zodat hijzelf er rijker van wordt. Voor echte gelovigen in de God van Israël telt alleen het lot van de armen, de minsten, daarmee delen is een priesterlijk gegeven waartoe we elke dag zijn geroepen, ook vandaag weer.