Jesaja 63:1-6
1 ‘Wie is het die uit Edom komt, uit Bosra, in purper gekleed, met praal getooid, die zich groots en machtig verheft?’ Ik ben het die in gerechtigheid spreekt en bij machte is te redden. 2 ‘Hoe komen uw kleren zo rood, als de kleren van iemand die de wijnpers treedt?’ 3 Ik heb de perskuip alleen getreden, geen van de volken hielp Me daarbij. Ik trad hen in mijn woede, vertrapte hen in mijn toorn. Hun bloed bespatte mijn kleren, al mijn kleren werden besmeurd. 4 Ik had besloten tot een dag van wraak, het jaar van vergelding was aangebroken. 5 Toen zag Ik dat er niemand was die hielp, Ik was geschokt dat niemand Mij aanmoedigde. Op eigen kracht bracht Ik redding, door mijn woede aangespoord. 6 Ik heb de volken in mijn woede vertrapt, met mijn toorn heb Ik hen dronken gevoerd. Hun bloed liet Ik op aarde neervloeien. (NBV21)
In het boek Jesaja klinkt voortdurend de overtuiging door dat onrecht niet eeuwig kan blijven voortduren. Hoe het bestreden en overwonnen zal worden doet niet ter zake, de overwinning op het kwade is onvermijdelijk. Ook in het duet dat we vandaag meezingen klinkt deze overtuiging door. Het is God die hier de overwinning heeft gebracht. Deze keer kwam de overwinning op het kwade uit Edom, uit de stad Bosra in Edom. Bosra was een belangrijke stad, centrum van de veeteelt. Rood van het bloed dus dat vloeit na de slacht van runderen en schapen. Edom betekent ook rood. En een mantel van purper is ook rood. Rood is de centrale kleur in het gedeelte van vandaag, de woordspelingen en de grapjes die hier in zitten gaan verloren in de vertalingen. Maar rood is ook het druivensap dat opborrelt in de wijnpers.
Rood was ook de aarde waaruit God de mensen heeft geschapen. Rood was ook de linzenmoes waarvoor Ezau zijn eerstgeboorterecht verkocht. En Edom was het volk dat afstamde van Esau, meestal overigens een volk dat staat voor de erfvijand van Israël. Ook hier is Edom overigens niet het meest vriendelijke land, maar in dat God verlaten oord had de God van Israël zich teruggetrokken vanwege het kwaad dat zijn volk had gedaan. Dat volk was weggevoerd naar Babel, maar nu weer teruggekomen. En de God van Israël had zich weer in het midden van zijn volk, in Jeruzalem gevestigd. De oude vijanden van Israël waren overwonnen. Maar dan komt de schok. Het onrecht Israël aangedaan leek ongewroken te blijven. Geen van de volken op aarde kwam het arme en vertrapte Israël te hulp. Niemand kwam het verdrukte volk te hulp. Niemand die de God van Israël steunde.
Dezer dagen zullen velen denken aan het volk van Syrië dat zucht onder een wrede dictatuur. Maar ook dat volk wordt door niemand geholpen. Natuurlijk de wrede dictator werd aangevallen door het eigen volk. Dat volk werd verder vergeten, binnenlandse aangelegenheden maken dat het bedrijven van onrecht door een dictator tot gewoonte kan worden gevormd. Het verzet tegen dat onrecht nam toe. Nooit eerder waren er, als het afgelopen jaar, zoveel mensen in Syrië omgekomen door geweld. Vluchtelingen wachten al vele jaren in buurlanden op een kans terug te keren naar een land in vrede om te kunnen helpen bij de opbouw. In Syrië zijn de volken God niet te hulp gekomen om te zorgen voor de zwaksten, in Syrië hebben volken alleen hun eigen politieke agenda gesteund. Het Heb Uw naaste Lief als Uzelf zal in de praktijk gebracht moeten worden. Wij kunnen God daarbij helpen. Nu komt de redding van velen door godsdienstige extremisten, mensen die nooit hebben gehoord van het “Gij zult niet doden”. Wij moesten maar eens beginnen om opnieuw te denken over de zogenaamde binnenlandse aangelegenheden, voorkomen is immers beter dan genezen.