2 Koningen 17:24-33
24 De koning van Assyrië voerde mensen uit Babel, Kuta, Awwa, Hamat en Sefarwaïm naar de steden van Samaria, waar hij hun een woonplaats toewees in plaats van de Israëlieten. Deze mensen namen Samaria in bezit en gingen er wonen. 25 De eerste tijd dat zij daar woonden, vereerden ze de HEER niet. Daarom liet de HEER leeuwen op hen los, die een aantal van hen verscheurden. 26 Men zei tegen de koning van Assyrië: ‘De volken die u naar Samaria hebt weggevoerd om in de steden daar te gaan wonen, zijn niet op de hoogte van de regels die de God van dat land heeft gesteld. Nu heeft Hij leeuwen op hen losgelaten omdat de mensen de regels van de God van dat land niet kennen, en die hebben al een aantal van hen gedood.’ 27 Daarop beval de koning van Assyrië: ‘Stuur een van de priesters die jullie hebben weggevoerd terug naar het land waar hij vandaan komt. Hij moet daar gaan wonen en de mensen de regels van de God van dat land onderwijzen.’ 28 Zo keerde een van de priesters die waren weggevoerd terug naar Samaria en vestigde zich in Betel, waar hij de mensen leerde hoe ze de HEER moesten vereren. 29 Toch bleven al die volken hun eigen godenbeelden maken, die ze in hun nieuwe woonplaats neerzetten in de tempels die de bewoners van Samaria op de offerhoogten gebouwd hadden. 30 De mensen uit Babel maakten een beeld van Sukkot-Benot, de mensen uit Kuta maakten een beeld van Nergal, de mensen uit Hamat maakten een beeld van Asima, 31 de Awwieten maakten beelden van Nibchaz en Tartak, en de Sefarwieten verbrandden hun kinderen als offer voor hun goden Adrammelech en Anammelech. 32 Daarnaast vereerden zij de HEER en stelden ze uit hun eigen midden priesters aan om dienst te doen in de tempels op de offerhoogten. 33 Ze vereerden dus wel de HEER, maar dienden ook hun eigen goden zoals ze in hun land van herkomst gewoon waren geweest. (NBV21)
Echte godsdienst is niet gemakkelijk. Er zijn allerlei goden en die hebben allerlei taken en bevoegdheden. Je moet maar op tijd de juiste god weten aan te roepen. In de dagen van de ballingschap van de mensen van het noordelijk koninkrijk Israël had iedere stad en iedere streek een eigen god. Geen wonder dan ook dat toen er slachtoffers vielen onder de nieuwe bewoners van het verlaten en verwilderde gebied de mensen dachten dat ze de god van die streek niet goed hadden geëerd. Er werd dus een priester teruggestuurd naar die streek om de nieuwe bewoners te leren hoe je de god van die streek op de juiste manier moest eren. Voor de bewoners van Juda waren dat dus de Samaritanen, de mensen die naar het noordelijk rijk Israël waren gedeporteerd en de God van Israël aanbaden als een streekgod en daarnaast hun eigen goden hadden gehouden.
Het is een manier om mensen apart van jou te houden. Ook in onze dagen speelt dat. Godsdienstgeleerden, Christelijke theologen, zijn er steeds meer en steeds duidelijker van overtuigd dat moslims dezelfde God aanbidden als Joden en Christenen. Moslims waren daar zelf al eerder van overtuigd maar de betekenis er van dringt maar langzaam tot ons door. Dat was voor de Samaritanen ook zo. Zijzelf beschouwden zich als afstammelingen van de achterblijvers, de mensen die niet waren gedeporteerd maar over het hoofd waren gezien. Ze bleven hun godsdienst onderhouden in de heiligdommen die altijd al in het gebied van Israël gewijd waren aan de God van Israël. Maar toen de ballingen terugkeerden en Jeruzalem gingen herbouwen bleven zij vasthouden aan de vijf boeken van Mozes als de enige bron van hun geloof. De boeken van de profeten, de geschriften als de Psalmen, de Spreuken en Prediker erkenden ze niet. Pas in de dagen van het ontstaan van het Christendom ontstond er binnen de Christelijke beweging weer een eenheid tussen Joden en Samaritanen.
Er staan voor ons zeer vreemde goden genoemd in het gedeelte van vandaag. Geleerden zoeken dan uit wat voor goden dat dan wel zijn geweest. En dan blijkt dat die goden niet voor niets worden genoemd. Nergal bijvoorbeeld was de god van de onderwereld, die allerlei rampen over de mensen brengt. Vanouds overigens een herdersgod. Maar zie eens wat voor onheilsgoden die mensen meebrachten. Ze hadden zelfs goden waar kinderen aan geofferd werden. In Bethel, waar les gegeven werd in de verering van de God van Israël, werd die God van Israël overigens aanbeden in de vorm van een kalf. Dat kalf stond voor het nieuwe leven dat die God je zou geven. Dat doet natuurlijk denken aan het gouden kalf uit de woestijnreis. Zo zijn er in het verhaal allerlei onderhuidse verwijzingen naar het waarom van het verwerpen van Samaritanen door de Joden. En is het verhaal tegelijk een waarschuwing aan ons zeer voorzichtig te zijn met onze taal rond vreemdelingen en minderheden. Het zal duidelijk zijn dat dit verhaal voor Samaritanen, die eeuwen en eeuwen de geboden van de God van Israël bewaard hadden en die God vereerd hadden, zeer kwetsend was. Zo kwetsend is soms ook ons taalgebruik over vreemdelingen. Gelukkig dat we elke dag een nieuwe morgen hebben waarop we opnieuw en als nieuw met onze naasten mogen omgaan, ook vandaag weer.