Spreuken 30:24-33
24 Vier dieren zijn de kleinste op aarde, maar ze zijn buitengewoon wijs: 25 de mieren-sterk zijn ze niet, maar al in de zomer leggen ze een voorraad aan; 26 de klipdassen-machtig zijn ze niet, maar ze maken holen in de rotsen; 27 de sprinkhanen-een koning hebben ze niet, maar ze rukken in slagorde op; 28 de hagedissen-je kunt ze met je handen vangen, maar ze dringen door tot in het paleis van de koning. 29 Drie hebben een voorname tred, vier schrijden statig voort: 30 de leeuw-hij is de koning der dieren en deinst voor niets terug; 31 de trotse haan, de bok, en een koning die zijn troepen monstert. 32 Als je jezelf schaamteloos op de borst slaat of als je snode plannen smeedt, houd ermee op en zwijg! 33 Want als je melk slaat, krijg je boter, als je iemand op zijn neus slaat, vloeit er bloed, als je iemand slaat die woedend is, komt er strijd. (NBV21)
Vandaag lezen we een lied over dieren. Hoe slim, nuttig, leerzaam en mooi dieren wel niet kunnen zijn. Of de namen van de dieren nu helemaal juist zijn vertaald is soms de vraag. In andere vertalingen dan de Nieuwe Bijbelvertaling kom je soms andere namen tegen, het lijkt dan of het om andere dieren gaat. Maar daar gaat het ook niet om. In de Nieuwe Bijbelvertaling is geprobeerd zo goed mogelijk te vertalen en daar waar er onduidelijkheden zijn het dier te zoeken dat in onze dagen het dichtst bij de eigenschappen komt die wij direct herkennen. De trotste haan en de bok zien we gelijk voortstappen, de bok misschien zelfs wel voor de bokkenwagen. Maar de haan is ook wel met windhond vertaald, of paard of sprinkhaan. Belangrijk is het niet, het gaat uiteindelijk om die koning die trots voor de troepen uit schrijdt.
Want waar is dit hele leerdicht nu voor bedoeld? Wat kunnen we er van leren? We kennen natuurlijk de opdracht aan de luiaards om naar de mieren te gaan en te zien hoe ijverig de mieren zijn en hoe ze daardoor kunnen overleven. Uit de fabels van La Fontaine kennen we de fabel van de krekel en de mier waarbij de krekel maar blijft spelen terwijl de mier een voorraad voor de koude winter aanlegt. De mier kan overleven de krekel niet. Maar dat soort lessen lezen we in het gedeelte van vandaag uit het boek spreuken niet terug. Het lijkt er op dat de dieren worden bezongen om vervolgens naar een ander onderwerp over te gaan als de Koning die trots voor de troepen uitstapt is vergeleken met een bok of een trotse haan, het haantjes gedrag terug in de Bijbel. De laatste verzen van het gedeelte dat we vandaag lezen leren ons dat het daar inderdaad om gaat.
Het heeft geen enkele zin om je meer en beter te wanen dan een ander mens. Net als de dieren hebben ook mensen verschillende eigenschappen. De een kan goed schoonmaken en de ander kan goed vergaderen over ingewikkelde onderwerpen. De een is technisch begaafd en heeft gouden handen, de ander heeft de gave van het woord en kan ingewikkelde onderwerpen op een eenvoudige manier onder woorden brengen. De verschillende eigenschappen komen maar zelden samen voor bij één mens. Jezelf op de borst slaan voor je eigen eigenschappen is dan ook dwaas. Van opscheppen komen zaken die je niet wilt. Als je melk wil drinken moet je niet eerst boter karnen, als je vrede wil moet je niet de oorlog aangaan. Niemand is beter dan een ander, daarom is het zaak voor de minsten te zorgen, want misschien ben je morgen zelf de minste op aarde. Gelukkig mogen we elke dag opnieuw onze naaste liefhebben als onszelf, ook vandaag weer.