Psalm 23
1 Een psalm van David. De HEER is mijn herder, het ontbreekt mij aan niets. 2 Hij laat mij rusten in groene weiden en voert mij naar vredig water, 3 Hij geeft mij nieuwe kracht en leidt mij langs veilige paden tot eer van zijn naam. 4 Al gaat mijn weg door een donker dal, ik vrees geen gevaar, want U bent bij mij, uw stok en uw staf, zij geven mij moed. 5 U nodigt mij aan tafel voor het oog van de vijand, U zalft mijn hoofd met olie, mijn beker vloeit over. 6 Geluk en genade volgen mij alle dagen van mijn leven, ik verblijf in het huis van de HEER tot in lengte van dagen. (NBV21)
De voorstelling van een god als een herder vindt je in het hele oude Nabije Oosten terug. Het Hebreeuwse woord voor Herder is een werkwoord. Daar zit het begrip “weiden” in. Het gaat over een God die voortdurend er op bedacht is je het goede te bezorgen. En daar gaat dit overbekende lied dan ook over. Alleen de vertaling van het tweede deel van vers 3 heeft in de Nieuwe Vertaling toch veel van haar betekenis verloren. Natuurlijk, voor een gelovige zijn de “veilige paden”, paden die je gaat met die God. Ofwel het zijn keuzes in je leven die in overeenstemming zijn met de leer van heb je naaste lief als jezelf. Maar het was vroeger wat eenvoudiger te verstaan toen er nog vertaald werd wat er wordt bedoeld, namelijk “paden der gerechtigheid”. Het Hebreeuwse woord “tsadiq” dat hier gebruikt wordt is in een groot deel van de Bijbel vertaald met gerechtigheid of rechtvaardige. En dat de manier waarop je wil leven recht wil doen aan de mensen die je tegenkomt dat spreekt vanzelf.
In onze wereld worden we immers overspoeld met waarschuwingen over onveiligheid. Ook al lopen onze gevangenissen leeg, omdat het aantal misdrijven afneemt, als je sommige politici hoort is het in ons land nog nooit zo onveilig geweest. Een onveiligheid die zou worden veroorzaakt door broeders en zusters die ergens anders geboren zijn, of waarvan de ouders ergens anders geboren zijn en die op een andere manier geloven dan vroeger in Europees Nederland gebruikelijk was. Maar we zijn niet allemaal slachtoffer van een misdrijf, de meeste Nederlanders niet. Alleen juweliers moeten bijzondere veiligheidsmaatregelen nemen om zich te beschermen. Daar kunnen we allemaal bij helpen maar in een samenleving van ieder voor zich laten we ook hen soms maar al te veel aanmodderen. Alleen voor de echte slachtoffers van een misdrijf is er tegenwoordig iets van hulp en dat was ook wel eens anders. Recht doen aan mensen is een verantwoordelijkheid voor ons allemaal en kan dus ook betekenen onveilige situaties in kaart brengen en samen werken aan oplossingen voor de reële onveiligheid die er is.
Bang voor gevaar hoeven we op die manier niet meer te zijn. Want die geest van zorg voor elkaar, de Geest van God, geeft moed, dat brengt de nodige zorg voor elkaar als de stok en de staf van de Herder. Daarom kun je ook rustig zingen dat je achtervolgt wordt door Geluk en Genade. Dat klinkt des te beter als je bedenkt dat dit lied een pelgrimslied is. Het werd gezongen door de mensen die op gingen naar Jeruzalem om daar een van de jaarfeesten te vieren. Met een stok in de hand liep men soms dagenlang om de Tempel te bereiken en daar een maaltijd te houden met de armen, de tempeldienaars en de vreemdelingen. Dat was het offer aan de God die met hen mee trok en die in het huis van de Heer, de bewaarplaats van de richtlijnen voor de menselijke samenleving, een plaats had uitgekozen. Religie is juist in deze Psalm niet iets van aanbidden en afwachten maar de zekerheid dat je beker zal overvloeien. Omdat je het samen doet, omdat je deelt, omdat je zelf herder bent voor de minsten.