Dek hun misdaden niet toe

Nehemia 3:33–4:8

33 Toen Sanballat hoorde dat de muur door ons werd herbouwd, werd hij woedend, en in zijn ergernis bespotte hij de Joden. 34 In tegenwoordigheid van zijn ambtgenoten en van het leger van Samaria zei hij: ‘Wat doen die zielige Joden toch? Denken ze de muur zelf te kunnen repareren? Willen ze echt gaan offeren? Denken ze dat werk vandaag nog af te krijgen? Zijn ze serieus van plan de stenen uit die totaal verbrande puinhopen opnieuw te gebruiken?’ 35 En de Ammoniet Tobia, die naast hem stond, zei: ‘Hoe ze ook hun best doen bij het bouwen, er hoeft maar een vos op die stenen muur van hen te klimmen of hij stort al in.’ 36 Hoor, onze God, hoe wij worden veracht! Laat hun hoon op hun eigen hoofd neerkomen. Voer hen weg in ballingschap, geef hen prijs aan plunderaars. 37 Dek hun misdaden niet toe, zie hun zonden niet door de vingers, want ze hebben U in het bijzijn van degenen die de muur herstellen beschimpt. 38 Zo bouwden wij de muur weer op. De hele muur werd voltooid tot op halve hoogte, het hele volk was vastbesloten door te gaan. 1 Toen Sanballat en Tobia, en de Arabieren, de Ammonieten en de Asdodieten hoorden dat het herstel van de muren van Jeruzalem vorderde en dat de gaten langzaam maar zeker werden gedicht, werden ze woedend. 2 Ze spanden samen om eendrachtig Jeruzalem aan te vallen en er verwarring te stichten. 3 Wij baden tot onze God, en met het oog op hun plannen zetten we wachten uit om hen dag en nacht in de gaten te houden. 4 Juda klaagde: ‘De sjouwers zijn uitgeput, het puin is te zwaar. Nooit zal het ons lukken de muur te herstellen.’5 Onze tegenstanders dachten ons onverhoeds aan te vallen en te doden, en zo het werk te kunnen stopzetten. 6 De Joden die in de buurt van onze vijanden woonden kwamen overal vandaan naar ons toe en drongen er wel tien keer op aan dat wij met hen mee terug zouden gaan. 7 Maar ik stelde het volk, familie bij familie, bewapend met zwaarden, speren en bogen, bij de open plekken achter de muur op, daar waar de muur nog laag was. 8 Na een inspectie drukte ik de vooraanstaande burgers, de bestuurders en de rest van het volk dit op het hart: ‘Wees niet bang voor hen, denk aan de grote en geduchte Heer en strijd voor uw volksgenoten, voor uw zonen, dochters en vrouwen, en voor uw huizen.’ (NBV21)

Het eigen belang van machtige heren kan ze verleiden tot bittere commentaren. Het is of Samballat en Tobia staan bij de herbouw van de poorten en de muur rond Jeruzalem. Hun gelijk dat het een puinhoop in Jeruzalem is wordt door al die zielige Judeeërs ondergraven. Opzichters, bestuurders, priesters, ambachtslieden, boeren, mannen en vrouwen, ouden en jongen werken allemaal aan een deel van de muur en hebben een poort voor hun rekening genomen. Vaklieden, opperlieden en metselaars zijn er niet bij. Dat kan nooit een goede muur worden, als er een vos op klimt dan stort de muur in elkaar. Zo wordt ook de multiculti stad weggezet. Volgens de profeet Jesaja waren de ballingen overal uit de toen bekende wereld bij elkaar gebracht. Samen bouwden ze hun heilige stad weer op. Waarom die stad heilig was? Juist omdat ze er samen aan bouwden, niet elk voor zich, niet op iedere straathoek een andere god. Maar echt samen en zorgend voor de minsten onder hen. Zodat zij een voorbeeld kunnen vormen voor andere volken. Wij mogen er vandaag ook nog een voorbeeld aan nemen.

Maar bij machtige heren is het de arrogantie ten top. Die machtige bestuurders Samballat en Tobia hadden hun tegenstanders zwaar onderschat. Ze hadden de Judeeërs “zielige Judeeërs” genoemd, maar daarmee werden die nog niet zielig. Natuurlijk de mannen van Juda waren moe van het sjouwen. Als je het niet gewend bent dan is het plaatsen van stenen in een dikke muur zeer zwaar werk. Dat is ook de reden dat we onze opperlieden en metselaars een  tijdig pensioen moeten blijven gunnen. Ook al willen we dat iedereen na het 65ste jaar door blijft werken voor onze bouwvakkers zal een uitzondering gemaakt moeten worden omdat ze echt eerder versleten zijn. De werkers die Nehemia hadden geholpen bij de bouw van de muren en de poorten rond Jeruzalem konden daarvan meepraten. En dan komt er bijna onverwacht ook nog een aanval op het werk. Maar, zoals gezegd, de mensen van Israel waren zwaar onderschat want vanuit de dorpen in de omgeving van Jeruzalem kwamen de bouwers in Jeruzalem waarschuwen voor de aanval die ophanden was. Ze boden ze zelfs onderdak aan tot de onrust voorbij zou zijn.

En dat werd de redding. Want het was duidelijk dat het volk samen pal ging staan voor de herbouw van de verwoeste stad. Dat gaf Nehemia moed om het volk te bewapenen en het volk familie bij familie op te stellen achter de muur, vooral bij de zwakke plekken. Ook de vooraanstaande burgers en de bestuurders kregen een plaats. “Wees niet bang” klonk het, in oude termen: “Vrees niet!”. Het is een bevel dat in de Bijbel telkens klinkt als er spannende gebeurtenissen zijn. Het zou ook klinken in de velden bij Bethlehem toen Jezus van Nazareth werd geboren, het zou ook klinken bij het geopende graf op Pasen. Het klinkt hier tot het volk dat door woedende tegenstanders wordt bedreigd. Het klinkt in onze dagen tot de mensen die ook de Moslims in ons midden recht willen doen. We hoeven immers niet bang te zijn om goed te doen. Samen hebben we één Heer. De helpers van Nehemia moesten in het geweer komen om hun volksgenoten, zonen, dochters, vrouwen en om hun bezit te beschermen. Wij moeten in het geweer komen om een volk te blijven en ons niet uit elkaar te laten spelen. Daar kunnen alleen onschuldigen het slachtoffer van worden. Laten we daarom net zo waakzaam zijn als Nehemia. Ook bij ons zijn er genoeg gewone eenvoudige mensen die ons willen helpen.

Plaats een reactie