Numeri 14:1-10
1 Hierop barstte het hele volk in tranen uit, heel de nacht door klonk hun gejammer. 2 Ze begonnen zich allemaal te beklagen. ‘Waren we maar in Egypte gestorven,’ zeiden ze tegen Mozes en Aäron, ‘of hier in de woestijn. 3 Waarom brengt de HEER ons naar dat land? Om door het zwaard geveld te worden, en om onze vrouwen en kinderen te laten buitmaken? We kunnen beter teruggaan naar Egypte.’ 4 En tegen elkaar zeiden ze: ‘Laten we een leider kiezen en teruggaan naar Egypte.’ 5 Toen wierpen Mozes en Aäron zich ter aarde, ten overstaan van de voltallige gemeenschap van Israël. 6 Jozua, de zoon van Nun, en Kaleb, de zoon van Jefunne, twee van degenen die het land verkend hadden, scheurden hun kleren 7 en zeiden tegen de Israëlieten: ‘Het land dat wij op onze verkenningstocht doorkruist hebben is een buitengewoon goed land, 8 een land dat overvloeit van melk en honing. Als de HEER ons goedgezind is, zal Hij ons erheen brengen en het ons geven. 9 Maar verzet u dan niet tegen de HEER en wees niet bang voor de bevolking van het land: die vermorzelen we met gemak. Zij hebben niemand die hen beschermt en wij worden bijgestaan door de HEER. Wees dus niet bang voor hen.’ 10 Het volk dreigde hen te stenigen, maar toen verscheen de majesteit van de HEER in de ontmoetingstent aan de Israëlieten. (NBV21)
Een ideale samenleving is nooit zonder slag of stoot te bereiken. Zelfs de bevrijding van de slavernij in Egypte had het volk een hoop ellende bezorgt. Telkens als die Mozes aan de Farao had gevraagd om het volk de gelegenheid te geven in de woestijn hun God te gaan aanbidden waren de werkomstandigheden verzwaard. Toen uiteindelijk het volk het land werd uitgejaagd omdat bij de Egyptenaren de eerstgeborenen dood gingen en bij de Hebreeën niet duurde het geen dag of de Farao had zich bedacht en werd het volk door Farao met een leger van paarden en wagens achtervolgt. Dat zij door de Schelfzee trokken en de Farao met al die zware paarden en wagens daar verdronk was het eerste wonder dat ze hadden meegemaakt. Maar wat was er te eten geweest daar in de woestijn.
In Egypte was er vlees en brood in overvloed. Maar het ongezuurde brood was opgeraakt en vlees om te eten was er veel te weinig. Veehouders eten nu eenmaal niet hun kuddes op. Ze kregen dan wel manna en kwartels maar de overvloed van Egypte bleef trekken. En dan blijkt dat zogenaamde beloofde land wel rijk en aantrekkelijk te zijn maar tegelijk ook bewoond door mensen in steden met dikke muren, door reuzen ook. Dan slaat de angst toe. Een beroep op een God die met je meetrekt wekt toch weinig vertrouwen. Duidelijk wordt dat je de handen uit de mouwen zult moeten steken om je dat beloofde land je eigen te maken. Een dergelijke angst kennen wij ook. Maatschappelijke veranderingen roepen die angst nu eenmaal op. De angst valt wel te bestrijden maar is evengoed hardnekkig en komt iedere generatie weer terug.
Je zal ook maar net een goedkope huur of koopwoning hebben betrokken en dan komt er een stroom van mensen die ook willen wonen maar die nog armer zijn als jij. Je zult net een baan hebben verovert waar een kans op een wat langer dienstverband is en een bijbehorend pensioen is en dan blijken er te weinig mensen ingehuurd te zijn en wordt de werkdruk ondraaglijk. Je zult maar in een dorp of stadswijk wonen waar nog maar weinig misdaden gepleegd worden en elke dag staan er veel misdaden genoemd in de kranten en op de televisie, en dan komt er een stroom mensen met andere gewoonten uit landen met geweld en oorlog. Hoe bescherm je je tegen die ongewenste en bedreigende veranderingen anders dan door hard te schreeuwen en boe te roepen. Dat horen we dan ook. Jozua en Kaleb roepen op niet bang te zijn. God staat aan de kant van het vol. Liefde, zelfs voor vijanden, kan dus alles overwinnen, ook vandaag.