Psalm 106:24-48
24 Zij versmaadden het kostelijke land, zij geloofden zijn woord niet; 25 zij morden in hun tenten, zij luisterden niet naar de stem des HEREN. 26 Toen zwoer Hij hun met opgeheven hand, dat Hij hen zou neervellen in de woestijn, 27 ook hun nakroost zou neervellen onder de volken, en hen verstrooien over de landen. 28 Toen zij zich aan Baal-peor koppelden, en dodenoffers aten, 29 en Hem tergden door hun daden, brak een plaag onder hen uit. 30 Maar Pinechas trad op en hield gericht; toen werd de plaag afgewend. 31 Dat werd hem tot gerechtigheid gerekend, van geslacht tot geslacht, voor altoos. 32 Zij vertoornden Hem bij de wateren van Meriba; het verging Mozes kwalijk om hunnentwil, 33 want zij waren tegen zijn Geest weerspannig, en hij sprak onbezonnen met zijn lippen. 34 Zij verdelgden de volken niet, van welke de HERE tot hen gesproken had; 35 maar zij lieten zich in met de heidenen en leerden hun werken, 36 zij dienden hun afgoden, die hun tot een valstrik werden, 37 zij offerden hun zonen en hun dochters aan de boze geesten; 38 ook vergoten zij onschuldig bloed, het bloed van hun zonen en dochters, die zij offerden aan de afgoden van Kanaan, zodat het land door bloedschuld werd ontwijd. 39 Zij verontreinigden zich door hun werken, pleegden overspel door hun daden. 40 Toen ontbrandde de toorn des HEREN tegen zijn volk, en Hij gruwde van zijn erfdeel; 41 Hij gaf hen in de macht der volken, zodat hun haters over hen heersten; 42 hun vijanden verdrukten hen, zodat zij zich kromden onder hun macht. 43 Vele malen redde Hij hen, maar zij waren weerspannig in hun voornemen, zodat zij wegzonken in hun ongerechtigheid. 44 Maar, als Hij hun benauwdheid zag, wanneer Hij hun gejammer hoorde, 45 dan gedacht Hij te hunnen gunste aan zijn verbond, en had deernis naar zijn grote goedertierenheid. 46 Dan deed Hij hen barmhartigheid vinden bij allen die hen als gevangenen hadden weggevoerd. 47 Verlos ons, HERE, onze God, verzamel ons weder uit de volken, opdat wij uw heilige naam loven, ons beroemen in uw lof. 48 Geloofd zij de HERE, de God Israels, van eeuwigheid en tot eeuwigheid, en al het volk zegge: Amen. Halleluja! (NBV21)
De Psalm waarvan we vandaag het tweede deel lezen wijst nog eens op een bekend verhaal. De God die een verbond aanging en stelde dat je van iedereen moest houden zoals je van jezelf houdt, werd vervangen door een beeld van metaal, een beeld van een beest dat gras eet. Een kalf is ook in onze cultuur niet het slimste beest en goud glimt wel mooi maar het is gemakkelijk vervormbaar en je komt er niet ver mee. Als je werkelijk in “God is liefde” durft te geloven, iedereen wil laten meedoen met eerlijke handelsvoorwaarden en ook in je eigen stad iedereen durft mee te laten dan zul je net als Mozes nog wel eens de plank mis slaan. Het gemopper steekt altijd weer de kop op, eigenbelang is overal en bij iedereen te vinden. We willen het beloofde land altijd overhaast en onbezonnen binnentrekken. Maar we moeten op de wereld eerst één volk worden, tot alle volken zich naar Jeruzalem hebben gekeerd om hun oog op de wet van God te houden. In de donkere dagen van een economische crisis blijven we echter kiezen voor ons eigen belang. We gooien nog net niet de grenzen dicht, maar over de voedselcrisis horen we niemand meer.
Hoe vaak het volk Israel ook afdwaalt en de goden van andere volken aantrekkelijker en beter vindt, steeds weer redt het verbond met God hen uit de ellende die daaruit voortkomt. Deze week gaat het over onze verdragen. De NATO maar ook de internationale verdragen over oorlogsrecht en de rechten van de mens. Uiteindelijk gaat de Psalm ook over het recht. Vinden we dat recht belangrijk, en we hebben de lofprijzing op hen die niets dan het recht betrachten nog vers in de oren, of vinden we de zichzelf uitroepende wereldmachten belangrijk. Welke goden gaan wij achterna lopen? Op welke wet van liefde en recht kunnen wij dan nog een beroep doen? Wij kennen de Psalm al, wij hoeven niet meer herinnerd te worden aan de keren dat we afgedwaald zijn. Ook wij laten gemakkelijk de navolgers van de goden van winst en profijt in ons midden. Zelfs in onze kerken zijn ze te vinden en soms lijkt het er op dat er aparte voorgangers zijn die dan maar niet preken over eerlijk delen, over het vooropzetten van de minsten, maar die zich beperken tot fatsoen en het niet doodslaan van een ander. Want zelfs een preek tegen stelen zou iemand zich persoonlijk kunnen aantrekken en zich daardoor beledigd voelen.
Ook wij drijven onze zonen en dochters er soms toe om de beste te willen zijn ten koste van anderen. Niet het beste in het helpen van de minsten maar het beste in het maken van de winsten. Zoals in Israël geofferd werd aan de goden van vruchtbaarheid, de goden van Kanaän, zo wordt bij ons geofferd aan de goden van winst en profijt. Ook volgens deze Psalm loopt de cultuur van hebberigheid en inhaligheid altijd uit op moord en doodslag en uiteindelijk op honger en ellende. Samen zitten we weer in een economische crisis waar de armsten ook het eerst en het zwaarst van te lijden hebben. Dat is niet de eerste keer. Herhaaldelijk hebben we in de moderne tijd dit soort crises gehad. Steeds als het er op lijkt dat iedereen onbeperkt en ongestraft kan gaan voor eigen gewin en eigen genot stort na enige tijd het kaartenhuis van klatergoud weer ineen en staan er lange rijen werklozen op de stoep. Van die ellende kun je God de schuld niet geven, die schulden zijn gemaakt door onverantwoordelijke inhaligen en moeten meestal worden betaald door brave armen die geen schulden maakten maar spaarden voor moeilijke dagen. We weten dat samen delen ons weer uit de crisis kan brengen. Gods Wet volgen en de naaste liefhebben als onszelf brengt ons weer opnieuw voorspoed en welvaart. Het is jammer dat we het gebod van de Liefde nooit voor langere tijd leren. Uit het slot van deze Psalm zou je kunnen lezen dat daarvoor een gezamenlijk besluit van het hele volk nodig is, een volk dat zegt “Zo is het : Amen”, een amen op de Wet van eerlijk delen.