Spreuken 18:1-12
1 Een zelfzuchtig mens volgt alleen zijn eigen wil, hij kant zich tegen alle goede raad. 2 Een dwaas hecht geen belang aan inzicht, hij wil alleen zijn eigen mening kwijt. 3 Goddeloosheid brengt verachting met zich mee, een schanddaad gaat gepaard met smaad. 4 De woorden van een goed mens zijn als diepe wateren, ze zijn een sprankelende beek, een bron van wijsheid. 5 Het is niet goed een schuldige te bevoordelen en een onschuldige zijn recht te onthouden. 6 De woorden van een dwaas zaaien tweedracht, wat hij zegt, leidt tot een vechtpartij. 7 Met zijn woorden stort een dwaas zichzelf in het verderf, hij zet een valstrik voor zichzelf met wat hij zegt. 8 De woorden van een lasteraar zijn als lekkernijen die makkelijk in de maag verdwijnen. 9 Lui zijn in je werk is niet anders dan hard werken aan je ondergang. 10 De naam van de HEER is een sterke toren, de rechtvaardige snelt erheen, en is veilig. 11 Een rijkaard denkt dat zijn bezit een vesting is, achter een muur waant hij zich veilig. 12 Wie zichzelf in de hoogte steekt, komt ten val, bescheidenheid gaat aan eerbetoon vooraf. (NBV21)
De verzen uit gedeelte dat we vandaag in het Spreukenboek lezen hebben meer onderling verband dan je op het eerste gezicht zou zeggen. In de eerste drie verzen komen achtereenvolgens de zonderlinge, de dwaze en de slechte mens voor. Om dan te wijzen op het gesproken woord, van een goed mens, van een rechter, van een dwaas en van een lasteraar. Wat goed klinkt hoeft dus niet altijd goed te zijn. Als je een onderling verband legt tussen de verzen dan zie je dat het doel dat mensen drijft verschillend kan zijn maar dat een eigen agenda kan betekenen dat wat op het eerste gezicht rechtvaardig en logisch klinkt bij nadere beschouwing, vooral als blijkt waar men op uit is, wel eens slecht en onrechtvaardig kan zijn. De laatste vier verzen uit het gedeelte van vandaag zijn een omarming. Eerst wie lui is en tot slot wie zichzelf in de hoogte steekt. Ondergang en val verbinden beiden.
Daar tussenin de vaste burcht van de gelovige en de schijnzekerheid van de rijke. In de Nieuwe Bijbelvertaling staat natuurlijk de sterke toren maar die moet je denken in de zin van het lied van Luther: “Een vaste burgt is onze God, een toevlucht voor de zijnen”. Die God trekt met ons mee, die God laat het licht schijnen over de zwakken, de minsten op aarde. Die God zorgt dat mensen die langs de kant van de weg zijn komen te liggen weer mee kunnen gaan doen en tot hun recht komen. Als er tenminste gelovigen zijn die de stem van die God willen horen en die God willen volgen op zijn Weg naar een nieuwe hemel en een nieuwe aarde. Uit de manier waarop die God een sterke toren wil zijn blijkt ook de schijnveiligheid van de rijke. Naastenliefde is niet te koop. Een muur bouwen van je rijkdom brengt je niet verder in het leven, je wordt een slaaf van je rijkdom.
Er zijn in ons land gelukkig tallozen die zich bezig houden met de zorg voor de zwakken. Denk maar aan de vrijwilligers in ziekenhuizen en verzorgingscentra, de mensen in de voedselbanken en Fair Trade winkels. De schrijvers voor Amnesty, de geldinzamelaars voor talloze projecten in ontwikkelingslanden en al die anderen die op de een of andere manier in eigen dorp, straat of stad zich inzetten voor een betere leefomgeving, aan het kader in vakbonden dat strijd voor rechtvaardige verhoudingen in het werk. Er zijn er bijna te veel om op te noemen. Toch hoor je ze maar zelden, ze vragen bijna nooit om maatschappelijke erkenning, om voorrang in het maatschappelijk verkeer. Ze zijn bescheiden en als ze geƫerd worden vanwege de vele jaren dat ze hun vaak moeilijke en ondankbare werk hebben volgehouden hoor je ze zeggen dat ze het deden omdat ze het zo fijn vonden. Ook die mensen staan in de Bijbel, ze staan in verband met eerbetoon, daar horen ze, maar dat zoeken ze niet. We mogen dankbaar zijn dat we ons er elke dag bij aan mogen sluiten, ook vandaag weer.