Jesaja 13:1-5
1 Profetie over Babylonië; het visioen van Jesaja, de zoon van Amos.2 Steek op een kale berg de strijdvaan op,
roep op tot de strijd en geef het teken dat zij optrekken naar de poorten van de edelen. 3 Ik heb mijn heilige legers bevel gegeven, mijn krijgshelden opgeroepen mijn wraak te voltrekken, juichend over mijn majesteit. 4 Hoor het rumoer in de bergen, de opmars van een groot leger, hoor het tumult van de koninkrijken, de volken die zich aaneensluiten: de HEER van de hemelse machten monstert zijn troepen. 5 Daar komen ze, uit een ver land, van de verste plaats onder de hemel: de HEER komt heel het land verwoesten met de werktuigen van zijn toorn. (NBV21)
Het deel van het boek van de profeet Jesaja waar we vandaag in beland zijn is het eerste van een reeks hoofdstukken waarin protest liederen staan tegen de volken die het voortbestaan van Israël hebben bedreigd. Dat Babylonië voorop staat is niet zo vreemd want daar was het volk van Israël in ballingschap terecht gekomen. Historisch sluit het niet aan op het vorige deel want in de tijd die daar wordt beschreven was Babel nog bezig zich onafhankelijk van Assur te maken. Maar Babel was het land van de grote borst opzetten. Haar hangende tuinen werden beschouwd als een wereldwonder. Toen het eenmaal onafhankelijk was en een groot deel van de wereld onderworpen had vond het zichzelf onaantastbaar en onverwoestbaar.
Daar komt de profeet in dit gedeelte tegenop. Landen die een te grote borst opzetten, die denken dat ze de wereld kunnen regeren en onverwoestbaar en onaantastbaar zijn komt uiteindelijk een keer ten val. In onze dagen hebben we de val van het communistische rijk van Rusland meegemaakt dat een te grote borst opzette en uit elkaar viel in verschillende landen. De landen die het onder haar invloedssfeer had onttrokken zich daaraan en kozen een ander blok. Slechts een paar landen worstelen er nog mee om onder de controle van Rusland uit te komen. Wat die grote sterke landen moeten beseffen zegt Jesaja hier is dat zij werktuigen zijn van de God van Israël. Het volk Israël had het verbond met hun God opgezegd.
In Tempels hoorden beelden, die hadden zij uitdrukkelijk niet. Hun goden moest je verleiden met offers, grote en kleine, tot aan je eigen kinderen toe. God stond uiteindelijk met lege handen en profeten als Jesaja kregen de opdracht het volk te vertellen wat de gevolgen van hun houding waren. Die gevolgen zouden de ballingschap zijn. De gevolgen die Jesaja zag waren de verwoesting van Jeruzalem en de Tempel. De velden zouden leeg blijven en geen oogst meer geven. Tegelijk is het ook een waarschuwing met hoop. De verwoesting komt niet omdat die grootmachten zo sterk zijn. Als het volk zich weer wendt tot hun God, weer gaat zorgen voor de minsten, weer de liefde voor de naaste voorop stelt, dat zullen de stad en de Tempel herbouwt worden en het volk weer gelukkig.